Pater Marcel Braekers
Openingszang nr. 4: “Wees hier aanwezig,
woord ons gegeven”
Inleiding
“Ik was deze week
op een feest van mijn vroegere jeugdbeweging. Alle mensen
van mijn leeftijd waren daar met hun partner en de meesten
ook nog met enkele kinderen. Alle gesprekken gingen over het
werk, een huiskopen en verbouwen, de kleine perikelen rond
kinderen, enz. Ik voelde me helemaal verloren, want wat had
ik te vertellen? Dat ik nog altijd studeer en, ook al was
ik vroeger de beste van mijn klas, dat ik steeds weer misluk?
Dat ik niet gehuwd ben, maar een armzalig kot deel met mijn
vriend? Ik heb zelfs geen geld om mijn tien jaar oude jas
te vervangen. Maar toen ik rondkeek, merkte ik wel dat een
hele groep van vroeger niet aanwezig was. De mislukten, degenen
die altijd in enkele cafés samenhangen, die wat aanmodderen.”
Terwijl ik naar het relaas van dit meisje
luisterde dacht ik: misschien zou die jeugdbeweging ook een
feest moeten organiseren voor al die mislukten, opdat ook
zij hun verhaal aan elkaar zouden kunnen vertellen. Zo, denk
ik, zou Jezus van Nazareth misschien wel hebben gedaan. Hij
zou hen samenbrengen en hen zo proberen toe te spreken dat
er van binnen een klik zou plaats hebben. Zo begint althans
volgens mij de bergrede, u weet wel misschien de beroemdste
toespraak van heel de bijbel waarin spreuken staan die bij
gelovigen en ongelovigen gemeengoed zijn geworden. Vorige
zondag hoorden we het begin: “Gelukkig, jullie mislukkelingen,
gelukkig jullie die men als uitschot bekijkt, gelukkig jullie
van wie gezegd wordt dat jullie het vuil van de straat zijt,
die vervelend altijd maar klaagt en zeurt en je niet goed
voelt. Vanaf vandaag is er goed nieuws en hoop voor u.” Zo
begint te bergrede en daarmee is de toon gezet tot wie Jezus
zich op de eerste plaats richtte. Op de tweede plaats richt
Jezus zich tot degenen die willen zijn als dezen en die in
leegte en openheid durven luisteren naar de verhalen die deze
groep van mensen te vertellen heeft. Daarover heeft Chris
Gelaude ons vorige zondag gesproken. Maar allereerst richtte
Jezus zich tot dit uitschot niet alleen met een uitroep van
‘gelukkig jullie’. Jezus gaat in het vervolg nog veel verder,
onvoorstelbaar verder en daarover had ik graag in deze woorddienst
iets meer willen zeggen.
Nr. 109: “Uit naam van de wereld”
Gebed
Wij bidden U, God,
Voor mensen die zich klein en nietig voelen,
Zonder betekenis voor anderen.
Dat de hartelijke uitnodiging van anderen
Hun een nieuwe weg wijst
Om zich in te voegen in de gemeenschap.
Dat uw belofte van heil hen mag doen geloven in zichzelf.
Dat uw koninkrijk een tegenbeweging zou mogen zijn
In onze samenleving, waar plaats is voor iedereen,
Waar leven delen is en kwetsbaarheid behoedt wordt,
Waar ieder zichzelf kan zijn en zich geliefd weet
Als kind van U en broer en zuster van elk van ons.
Inleiding op de lezingen
De eerste lezing van vandaag is door toeval
dezelfde als die volgende woensdag [Aswoensdag] tijdens de
viering zal gelezen worden. Daarom horen we nu een volgend
fragment uit de bergrede en na de homilie een kleine bezinnende
tekst van Huub Oosterhuis.
De bergrede begint dus met die oproep aan
de ontheemden, de ontspoorden, de ongelukkigen om hen moed
in te spreken. Maar nu begint de leermeester, Jezus als de
nieuwe Mozes die een nieuwe Thora wil geven aan zijn volk.
Matth. 5, 13 – 17
Lied nr. 629: “Voor wie in duisternis”
Homilie
Volgende woensdag begint de vasten. Misschien
zou je eens het voornemen kunnen maken om in die veertigdagentijd
een aantal keren de Bergrede in zijn totaliteit eens te lezen.
Deze tekst die slechts twee hoofdstukken beslaat in het evangelie
is de belangrijkste basis voor onze christelijke ethiek. Maar
lees je hem in zijn totaliteit dan zul je getroffen worden
door de sprankelende literaire kwaliteit, de logische opbouw
en vooral door het theologische genie dat er achter schuilt.
Misschien komt de tekst bij een eerste lezing over als streng
en eisend, maar geleidelijk zul je een eindeloze mildheid
en blijheid erin vinden. Vorige week zaten we met een gezinsgroep
nog samen en lezen dat eerste hoofdstuk en datzelfde gevoel
maakte zich van de gesprekspartners meester.
Laat me dus maar van start gaan. Vorige
zondag hoorden we de openingszinnen, beter bekend als de zaligsprekingen,
waarin Jezus zegt voor op de eerste plaats deze woorden bestemd
zijn. Hij noemt acht situaties, maar zoals u wellicht weet
gaat het niet om acht verschillende groepen, maar een brede
groep van de bevolkingslaag die niets of niemand had om op
te steunen. Galilea, het land van vreemdelingen (Gelil Hagojim)
was het armste deel van Israël, trekpleister voor allerlei
migranten, brandhaard voor opstandelingen die meestal in de
bergen zich organiseerden en dan uitvallen deden tegen de
Romeinen, land waar rond het grote meer van Galilea arme vissershutten
stonden waar veel honger en ellende werd geleden. Wie ziek
werd of in de steek gelaten door zijn partner had geen enkele
weefsel dat hem of haar opving. Je werd een anawim, een arme
die helemaal in een alternatief circuit terecht kwam en zich
nu moest gaan redden vb. Door te bedelen, door in de prostitutie
te geraken, door allerlei vuile klusjes op te knappen, je
te verkopen als huisslavin.
De Bergrede begint met die onvoorstelbare
aanspraak van precies deze mensen en slechts indirect de anderen.
Er staat in het Nederlands: ‘Gelukkig, jullie’, maar veel
schriftgeleerden vermoeden dat achter het Griekse ‘makarios’
misschien het Hebreeuwse woord ‘ashré’ zit, wat betekent:
op weg, kom op, vooruit. Een toespreken dat tegelijk oproepen
is. “Vooruit, jullie ongelukkigen, gemarginaliseerden, hopelozen,
kom, we gaan samen op weg.” Dat klinkt bijna of misschien
zelfs helemaal als opruiende taal, vandaar de discussie die
steeds terugkeert of en in hoeverre Jezus een rol heeft gespeeld
van sociale opstandeling. Zeker is Hij daarmee een religieuze,
theologische rebel, want Hij gaat nog verder zoals we vandaag
hoorden.
“Jullie zijn het zout van de aarde. Jullie
zijn het licht van de wereld.”
Hoe gewaagd en verreikend deze woorden wel
zijn begrijp je pas als je ze hoort in de joodse context van
die tijd. Want de schriftgeleerden zegden steeds weer in hun
preken dat de Thora, de Wet, het zout van de aarde was. De
Wet gaf aan het leven smaak, hij zorgde ervoor dat het leven
niet bederft en in ontbinding geraakt door maar aan te modderen.
De Wet was de vingerwijzing van God. Het woord ‘Thora’ als
richtingwijzer voel je als je weet dat dit woord hetzelfde
betekent als een stok uitgooien (jarah) zoals elke morgen
de oudste of verantwoordelijke van de familie deed om aan
te wijzen in welke richting men zou verder trekken.
Het verrassende en ongehoorde dat van Jezus
toespraak is dat Hij niet alleen die armen oproept om op weg
te gaan, maar dat Hij zegt: “Jullie zijn voortaan de Thora,
jullie zijn voor ons wat het zout is voor het eten.”
En de rabbijnen zegden in hun onderricht
tegen hun leerlingen dat een wijze rabbijn, onderlegd in de
Thora en de vele commentaren was als een licht voor de wereld,
waarbij men inzicht kon verwerven. Jezus zegt: niet deze wijze
rabbijn, maar jullie zijn het licht voor de wereld.
En tot slot van dit eerste deel van de bergrede
voegt Jezus eraan toe:” En meen niet dat ik op die manier
de Wet kom afschaffen, integendeel zo breng ik hem tot voltooiing.
Geen haaltje gaat verloren maar alle voorschriften vinden
hun waarde omdat ze uiteindelijk dat ene viseren.” Op andere
plaatsen zegt Hij: God beminnen boven alles en de naaste als
uzelf of om hemzelf, dat is heel de Wet.
Neem je dat alles tezamen dan begrijp je
welk een onvoorstelbare wending Jezus daarmee geeft aan het
geloof van zijn voorvaderen. Hoe is het mogelijk dat een gemarginaliseerde,
een mens zonder inzicht of uitzicht, een zachtmoedig maar
verdrietige medemens voor mij Thora wordt, dat hij wordt als
een stok die vooruit gegooid wordt om de richting aan te wijzen
waarin wij moeten gaan? Begrijp je dan de parabel van de herder
die zegt negenennegentig schapen alleen te laten om te gaan
zoeken naar dat ene verlorene. In zijn verlorenheid gaf het
hem de richting aan van wat hij moest doen. En toen een arme
weduwe twee koperen muntjes in de offerblok wierp, sprong
Jezus recht en zei: die heeft gegeven met haar hart, in haar
wordt de oneindigheid van God zichtbaar.
In de parabel wordt duidelijk dat de verschoppeling
en ongelukkige de norm wordt om te gaan handelen. In het tweede
wordt duidelijk hoe precies in deze mens de mildheid en trouw
van onze God zichtbaar wordt. In deze zwakke, vragende openheid,
in dit niet meer verder kunnen en het woordeloos uitstrekken
van zijn armen, in het zwijgend in stilte lijden klinkt een
andere taal door: de metataal of woordeloze liefdetaal van
God voor deze wereld.
En zoals Chris vorige zondag zo mooi heeft
verwoord, gaat dit proces voort in ieder die ook zo wordt
en in stilte, in zwijgende aandacht en betrokkenheid aanwezig
durft te zijn in het lijden van die ander. Of in degene die
met al zijn talenten zich laat oriënteren door dit verdriet
en ervoor opkomt.
|