7 augustus 2005 : 19°
zondag
Over
water wandelen – (Matteüs 14, 22-33)
Pater Marcel Braekers
Intredelied nr. 1: "Heerlijk
is het te loven de Heer"
Het is zinvol
en mooi om de ochtend te beginnen met een buiging te maken
voor Hem die we belijden als de levende God, de kracht die
ons overeind houdt en diepte en bestemming geeft aan ons leven.
Ook het evangelie dat we straks zullen beluisteren eindigt
met: ‘allen bogen voor Hem neer en zeiden: U bent waarlijk
Gods Zoon.’
In het buigen,
het ten hemel heffen van onze handen, in knielen of mooi recht
zitten drukken we meer dan met woorden in heel ons lichaam
uit dat we verwachtende zijn, gereed om het heilige te ontvangen.
Laten wij in die geest deze morgen beginnen en bidden tot
God.
Gebed : (Zo bad de dichter
in psalm 69)
Red mij, God
ik zink weg in bodemloos slijk
en vind geen grond voor mijn voeten,
ik ben in diep water geraakt, de stroom sleurt mij mee.
Uitgeput ben ik van het roepen,
Mijn keel is schor geschreeuwd,
Mijn ogen zijn verzwakt
Van het uitzien naar mijn God.
En nu Heer, richt ik mijn gebed tot u
Laat dit een uur zijn van mededogen.
Groot is uw ontferming, God, antwoord mij,
Toon uw trouw en red mij.
Lofzang nr. 115
Inleiding tot de lezing
uit Matteüs
De lezing uit
het evangelie van Matteüs is niet gemakkelijk te begrijpen
als je ze bekijkt vanuit ons westers standpunt anno 2005.
Jezus wandelend over het water: wat moet ik mij daar bij voorstellen?
Daarom heb ik tussen de regels van de tekst reeds een aantal
tips gegeven om de tekst te begrijpen zoals hij wellicht voor
de eerste christenen een betekenis had. De link naar vandaag
is dan voor de homilie. Ik wil allereerst de tekst situeren,
vervolgens luisteren we naar de lezing en krijgt u tijd om
bij de bedenkingen even stil te staan.
Situering:
Deze tekst komt
vlak na de broodvermenigvuldiging. Spontaan zou je denken
dat iedereen voor deze Jezus applaudiseert. Wie zoiets kan
moet wel over een bijzondere macht beschikken. Maar zo werkt
het niet. Onmiddellijk daarop volgt een verhaal van angst
en twijfel. Jezus trekt zich terug op de berg om te bidden,
zegt Matteüs, en plots is er storm en wordt iedereen angstig
en onzeker. Misschien vertelt Matteüs zo wat zich afspeelt
na de dood van Jezus. Luister naar dit merkwaardige verhaal
en neem tijd om het te laten inwerken.
Dit verhaal heeft
alle kenmerken van een openbaringsverhaal en niet van een
mirakel. Matteüs vertelt op een symbolische manier hoe alle
figuranten een ervaring van het goddelijke hebben: Jezus,
de leerlingengroep of de kerk, en Petrus persoonlijk. Verwijzend
naar beelden en gebeden uit het Oude Testament vertelt Matteüs
deze ervaring. Belangrijk is te beseffen dat zijn lezers heel
goed deze teksten van het Eerste Testament kenden en achter
elk woord een wereld van teksten aanwezig wisten. Ik zal naar
enkele van die teksten verwijzen.
Matteüs
14, 22 – 33
Opening
Na de broodvermenigvuldiging gelastte
Jezus de leerlingen in de boot te stappen en alvast vooruit
te gaan naar de overkant, Hij zou ook komen nadat Hij de
mensen had weggestuurd. (1)
(1) Matteüs maakt
zo een overgang tussen het wonder van de broodvermenigvuldiging
en de verwachting dat iedereen rotsvast zou gaan geloven in
Jezus en anderzijds dit verhaal van ervaring van het heilige
doortrokken van twijfel en onzekerheid..
Eerste scène
Toen Hij hen weggestuurd had, ging Hij
de berg op om er in afzondering te bidden. De nacht viel,
en Hij was daar heel alleen. (2)
(2) Het is nacht
en donker, het ideale moment voor een ontmoeting met God in
de diepe stilte. Nog meer dan voor de andere evangelisten
is voor Matteüs de berg de plaats waar God aanwezig komt.
Daar geeft Jezus zich helemaal over aan zijn Vader. Matteüs
wil echter nog meer zeggen. Deze Jezus is de Christus en dat
drukt hij uit als jood sprekend voor joden met te zeggen:
Jezus is de nieuwe Mozes. Hij geeft de nieuwe Wet en gaat
zoals Mozes alleen bidden op de berg. Verwijzend naar een
tekst uit het Eerste Testament. Exodus 24,2: ‘Alleen jij,
Mozes, mag in de nabijheid van de Heer komen, de anderen niet.
Het volk mag jou niet volgen als je de berg op gaat.’
Tweede scène
De boot was intussen al vele stadiën
van de vaste wal verwijderd en werd, als gevolg van de tegenwind,
door de golven geteisterd. (3)
(3) In schril
contrast met dit serene bidden van Jezus is de storm die het
schip bedreigt. De boot is hier symbool van de kerk die bedreigd
wordt door de chaos van twijfel in het hart van de tot het
christendom bekeerde Joden. Misschien was het in de kerk van
Matteüs zoals in dit verhaal: als Jezus er niet meer is wordt
de groep bang en komen innerlijke twijfels op. Golven en storm
beginnen de eerste kerk te teisteren. Een kerk die als een
kleine visserssloep drijft op het grote meer van de wereld.
Tegen het einde van de nacht kwam Jezus
naar de leerlingen toe, lopend over het meer. (4)
(4) Deze storm
van ongeloof en vertwijfeling kon volgens de Joodse traditie
kon alleen door God tot bedaren worden gebracht. Cfr. Job
9,8: ‘Hij spant het hemelgewelf, Hij alleen, en wandelt op
de hoog oprijzende zee.’ Cfr. psalm 77: ‘Toen het water U
zag, o God, toen het water u zag, begon het te beven, een
huivering trok door de oceanen .. Door de golven liep uw weg,
door de wijde wateren uw pad, maar uw voetstappen bleven onzichtbaar.’
God toont zich in de natuurkrachten maar zonder dat men Hem
kan grijpen of vastleggen. In dit verhaal kan ook Jezus over
water lopen. Het is een beeldende taal om te zeggen: diezelfde
kracht van God woont ook Jezus.
Toen de leerlingen Hem op het meer zagen
lopen, raakten ze in paniek. Ze riepen: ‘een spook’ en schreeuwden
het uit van angst. (5)
(5) De leerlingen
menen een spook te zien. Beter is het woord ‘verschijning’
(‘fantasma’). Het goddelijk is voor hen tegelijk fascinerend
en angstaanjagend. Wat gelovigen spontaan alleen tegenover
God voelen, beleven de leerlingen nu ook tegenover Jezus.
Het uitzonderlijke in zijn persoon fascineert hen, maar tegelijk
schept dit afstand en vrezend ontzag.
Meteen sprak Jezus hen aan: ‘Blijf kalm.
Ik ben het, wees niet bang.’ (6)
(6) Jezus zegt: ‘Ik ben het’.
Precies zoals Jahwe zegt via de profeten of tegenover Mozes:
‘Ik ben het. Ik ben die er altijd zal zijn voor u.’ Jezus
is m.a.w. de nieuwe stem van God.
Derde scène
Petrus antwoordde: ‘Heer, als u het
bent, zeg me dat dan dat ik over het water naar U toe moet
komen.’ Jezus zei: ‘Kom.’ Petrus stapte uit de boot en liep
over het water naar Jezus toe. (7)
(7) Ook Petrus kan over water lopen. Weer
eens een beeld om te zeggen: Gods kracht wordt doorgegeven
en verschijnt nu in mensen. Iedereen kan voortaan delen in
de genezende, troostende en helende kracht van God.
Maar toen hij voelde hoe sterk de wind
was, werd hij bang.
Hij begon te zinken en schreeuwde het uit: ‘Heer, red mij’.
(8)
(8) De crisis
van de kerk is ook een crisis van de enkeling, Petrus staat
hier als representant van elke gelovige. Na een eerste fase
van geloof slaat de twijfel toe. Het water staat hier voor
alles wat een mens dooreen schudt en doet wegzinken. Zo staat
het ook reeds in Psalm 60, 3: ‘Red mij, God, het water staat
aan mijn lippen, ik zink weg in bodemloos slijk en vind geen
grond voor mijn voeten, ik ben in diep water geraakt de stroom
sleurt mij mee.’ Petrus kan zich niet meer uit zichzelf optillen,
maar een reddende hand wordt hem aangereikt.
Meteen strekte Jezus zijn hand uit,
Hij greep hem vast en zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je
getwijfeld?’
Slot
Toen zij in de boot stapten, ging de
wind liggen. In de boot bogen de anderen zich voor Hem neer
en zeiden: ‘U bent waarlijk Gods Zoon.’ (9)
(9) Het einde
is een scène in de liturgie. Matteüs schreef zijn evangelie
om in de samenkomst te worden voorgelezen en iedereen uit
te nodigen als in de cultus te buigen voor de Heilige die
aanwezig is.
Lied nr. 192: "Moge
God u zegenen"
Homilie
Er bestaat een
merkwaardige boeddhistische parallel van dit verhaal. Zo wordt
verteld dat een boeddhaleerling de Aciravati-rivier wil oversteken
vertrouwend op het woord van de Boeddha, maar hij vindt geen
boot. Als hij tijdens zijn meditatie terugkeert uit de verzonkenheid,
merkt hij dat de golven hem dreigen te verzwelgen. Maar door
terug te keren in diepe meditatie komt hij bij zichzelf en
wordt hij gered. Ook hier zijn de golven symbool voor alles
wat het spirituele bedreigt.
Tegelijk is er
een groot verschil dat ook de twee godsdiensten, christendom
en boeddhisme, onderscheidt: in het ene geval is het de woordeloze
verzonkenheid in het zelf die de leerling redt, in het andere
geval is het de uitgestoken hand van Christus. Uit zichzelf,
zo is de grondgedachte van het christendom, loopt de mens
het risico weg te zinken, alleen de Ander, het Andere kan
hem optillen en grond onder de voeten geven. Natuurlijk kun
je die Ander ook ontdekken in je diepste zelf, maar toch blijft
hij niet-ik.
Achter de tekst
kun je duidelijk de crisis voelen van de enkeling die roept:
‘Red me, Heer, ik ben aan het wegzinken.’ En tegelijk, zegt
de tekst, gaat het om een crisis in de kerk die als een klein
vissersbootje draait en tolt als overgeleverd aan de grillige
golven van het wereldgebeuren. Daarbij wil de tekst zeggen
dat deze crisis niet alleen veroorzaakt wordt door die wereld
of door de mens die werelds leeft, maar de crisis zit hem
op de eerste plaats in het wezen van het geloof zelf. Jezus
is alleen op de berg aan het bidden, Hij is afwezig en daarom
slaan twijfel en angst toe.
De kern en tegelijk
de opgave van ons geloof is dat we geloven in een God die
aanwezig is als Afwezige. Zoals ook Jezus er is en ook niet.
Ik bedoel dit: God openbaart zich in de bijbel als degene
die zegt: ‘Ik ben die er zal zijn. Ik heb het geschrei van
mijn volk gehoord.’ Maar deze God is tegelijk ‘der ganz Andere’,
Hij is met het verstand niet te vatten, met de zintuigen niet
te ontdekken. Hij spreekt slechts via de mond van mensen en
je ontdekt Hem slechts ‘als een voetspoor in de zee’ maar
zoals in de tekst staat van opmerking nr. 4: ‘maar uw voetstappen
bleven onzichtbaar’.
Het zijn allemaal
aanduidingen van de afstand, het niet evidente van ons geloof.
En die andersheid van God kun je dus slechts oproepen via
symbolen, via verhalen, via het ongrijpbare appèl dat uitgaat
van het gelaat van de ander, of in een woordeloos zwijgend
luisteren in diepte van jezelf. Het kan echter niet anders
dan dat zo een geloof steeds bedreigd wordt. Want het veronderstelt
altijd een moment van blinde overgave, van niet beredeneerd
vertrouwen. En wie is daar altijd en in alle fasen van zijn
leven toe bereid?
Anders gezegd:
geloven zoals beschreven in alle monotheïstische godsdiensten
staat steeds aan de grens van de twijfel, misschien zelfs
de angst er helemaal alleen voor te staan. ‘Red mij, God,
het water komt mij aan de lippen. Ik dreig weg te zinken in
modderig slijk’ bidt de psalmist. Geen enkel mirakel, geen
enkel logisch bewijs kan die onzekerheid opheffen.
Misschien moet
je daarom opnieuw de tekst lezen om er een persoonlijke band
mee te krijgen. En om te herkennen dat het om veel meer gaat
dan een gemakkelijke wit-zwart voorstelling zoals: de wereld
is slecht en bedreigt die arme kerk en die zwakke gelovigen.
In de kern van ons geloof zit dat moment van ontglippen, van
contact en aanwezigheid èn tegelijk de afstand, de huiver,
eventueel de angst of ik wel juist zit. De enige troost daarbij
is dat God, Jezus, er elk moment zijn om ons bij de hand te
nemen en op te tillen.
Tijdens het Groot Dankgebed:
nr. 193: "Genade en vrede van God onze Heer"
Na de communie: nr 191: "Ik zal er
zijn was uw naam"
|