5 febr. 2006 : 5de zondag
Het verhaal van Job
Kris Gelaude
Lied nr. 4: “Wees hier aanwezig”
Openingsgebed
Geen andere
naam
om U te noemen, God,
dan die van rakelings nabije
en toch onaantastbare.
Geen ander woord
om ons op af te stemmen
dan wat Gij
in mensen en verhalen
naar ons toe spreekt.
Geen andere kracht
om van te leven dan die
aan u en dit bestaan ontleend.
Wij bidden U,
wees hier aanwezig
met uw helend licht,
En ga met ons de weg
van zoeken en van vragen,
tot wij helder worden
van vertrouwen en van inzicht.
Amen
Lezing: Job 7, 1-4, 6-7
Lied nr. 645: “Kome wat komt”
Duidend woord
‘God beproeft
zijn vrienden’ was één van de uitdrukkingen, waarmee men vroeger
vanuit gelovige hoek een antwoord trachtte te geven op het
lijden. Of: ‘Jouw kruis wordt een zegen’. Met andere woorden:
beproeving is een soort uitverkiezing.
Ik heb me nooit van het cynisme van deze gedachte kunnen ontdoen.
Het is dan
wel de omgekeerde redenering die werd gemaakt bij de beproeving
van Job, waar hij te horen krijgt dat hij dit zelf heeft uitgelokt
door zijn levenshouding en door de fouten die hij maakte.
Maar het komt op hetzelfde neer. De sublimatie van beproeving
en lijden, als was het een voorrecht, zowel als de opvatting
dat het met schuld en straf verbonden is, is de God van de
bijbel niet waardig. Zulke opvattingen zeggen vooral veel
over het geloof van de mens. Beide ontstaan ze uit een greep
naar geloofszekerheid. Puur resultaat van menselijk denken
en verlangen. Geloven moet vroeg of laat toch renderen! Of
zoals ik iemand ooit hoorde zeggen: ‘Mijn geloof verleent
mij het recht om te eisen dat ik zal verrijzen’… Dit is krasse
taal, kan je wel denken. Maar ik stond er telkens verbouwereerd
van toen ik, tijdens de ziektejaren van één van onze kinderen
meer dan eens de vraag kreeg – van kerkgetrouwen – of ik in
zulke omstandigheden nog wel kon geloven en of mijn leven
nog wel zin had.
Wanneer geloven
afhangt van ons welvaren, dan is het niet meer dan een deal
die we gesloten hebben. Want in onze angst voor de lege ruimte
van beproeving en eindigheid, beelden we ons in dat het leven
van ons is. Ons instinct tot zelfbehoud gebruikt de verbeelding,
waar het geloof niet vrij van is, als een vluchtroute. En
dan moét men uiteraard ook verklaringen of verantwoordingen
gaan vinden voor lijden en beproeving.
In welke
mate kan beproeving dan wel betekenis hebben voor mijn gelovig
zijn? Beproeving werkt in geen enkel opzicht bevestigend of
als erkenning van mijn gelovigheid. Het pelt mijn geloof veeleer
af. En het pelt het af tot op de kern. Het brengt mij op een
punt – een dieptepunt wellicht – waar ik bewust word dat wachten
op het antwoord van God, dat duidelijkheid zou moeten brengen,
zonder zin is. De enige zin van mijn beproeving ligt erin
dat ik er zelf een zinnig antwoord op ga geven. Dat ik tracht
iets te doen met wat me overkomt. Beproeving rekent in mijn
ogen af met alle vormen van geloofszekerheid. Maar het heilzame
dat er kan uit voortkomen, is vooral dat ik word opgeroepen
om die realiteit op te nemen en om stap voor stap de weg van
de onzekerheid te leren gaan. Juist het gaan van die weg doet
onvoorspelbare dingen met een mens. Het dwingt je om op zoek
te gaan naar nieuwe bestaansgrond. En gaandeweg kan je ertoe
gebracht worden een vast geankerd Godsbeeld los te laten,
om God misschien te ervaren als de Iemand die met je mee gaat.
We kunnen God vinden de schoonheid van de dingen. Maar in
de rauwheid van het bestaan valt de verbeelding weg en blijft
alleen zijn naam over: ‘Ik zal er zijn’. De weg van de beproeving
gaan, wordt dan de weg gaan van zekerheid naar zuiver vertrouwen.
Dat lijkt
me ook herkenbaar in het verhaal van Job. Al zijn zekerheden
is hij kwijt. Zijn beproevingen brengen hem in de diepte en
de leegte. Het doet hem roepen vanuit grote wanhoop. Het doet
hem God zelfs ter verantwoording roepen. Niets dan stukken
en brokken van bestaan ziet hij… En wanneer hij alles heeft
uitgeschreeuwd, komt er eindelijk ruimte en stilte voor Gods
antwoord. Maar Gods antwoord is geen antwoord. Enkel een litanie
van vragen die naar Job terug gespeeld worden. Want het ultieme
antwoord, de ultieme keuze die betekenis moet geven aan het
leven, is altijd aan de mens.
Het geloof
waartoe wij geroepen worden, kan niet uit zijn op garanties
noch op verdiensten. Misschien dient het zelfs nergens anders
voor dan om de gratuïteit van het bestaan te ontdekken en
dat met kracht en intensiteit uit te stralen.
Herinner
je hoe Marcel vorige week heeft geschetst hoe weinig zekerheid
Jezus is komen brengen. Maar hoe heel zijn optreden wel kan
worden omschreven als een spreken met kracht, hoe Hij met
kracht tekenen stelde en kracht uitstraalde.
Zou er iets
anders van ons verwacht worden? Kracht uitstralen en zo ook
op anderen betrokken zijn. Maar daarvoor moet je eerst arm
worden. Daarvoor moet je het risico van de twijfel aanvaarden.
Daarvoor moet je tot zulke geloofsvolwassenheid komen dat
je de volle verantwoordelijkheid voor je eigen bestaan, met
al zijn wel en wee, kan dragen. Transparant en onverdedigbaar.
Ook Paulus
getuigt van zulke kracht en van gratuïteit. In zijn uitverkiezing
ziet hij geen enkel voorrecht. Maar de keuze die hij heeft
gemaakt biedt hem een innerlijke vrijheid, een zekere lichtheid
van bestaan. En in die context, komt de onbezorgdheid voor
het eigen heil de zorg voor anderen alleen ten goede.
Lezing: 1 Kor. 9, 16-19, 22-23
Lied nr. 639: “Waarom, wanneer,
uit welke luchtlaag”
Bezinning rond beelden van
Zenz.
De 90jarige
Duitse kunstenaar, Toni Zenz, is een man die zelf de weg van
lijden, onrecht en beproeving is gegaan. Hij is een behoedzaam
man, van weinig woorden maar met des te meer zeggingskracht.
In zijn beelden herken je holten van verdriet, maar veel meer
nog bijzonder tedere en helende gebaren.
Beeld ‘Job’
Vooral
zijn beeld ‘Job’ toont de lijdende mens in zijn naakte
werkelijkheid. Gebroken en uitgehold, schreeuwt heel
zijn verschijning het uit: ‘God wat doet Gij toch met
mij?’ De ultieme vraag, die altijd open blijft.
‘Nur der Kopf nach oben’ zegt Zenz.
Job heeft alle kracht verloren, kan niets meer, behalve
opkijken, weg van zichzelf. Mond, ogen en oren open.
Gericht op het enige wat overblijft: diegene die het
leven heeft gewild. Diegene met het laatste woord. Maar
onzichtbaar…
Het
is toch merkwaardig dat mensen in hun wanhoop blijven
bidden, smeken, vragen… zoals een kind doet tot zijn
moeder en zijn vader. In de diepste ontreddering zoekt
een mens wanhopig naar de oorspronkelijke geborgenheid.
|
 |
Het lijden,
meer dan andere omstandigheden brengt ons bij de vraag naar
God en dwingt ons om fundamentele keuzen te maken. Je kan
het lijden zien als onrecht. Of je kan je hart open houden
voor wat groter is dan dit bestaan. Dat is de ruimte waarin
we het mysterie van het leven betreden, de ruimte die nodig
is voor God. Als wij het kinderlijk vertrouwen bewaren dat
God aanspreekbaar blijft, dan zullen wij Hem uiteindelijk
ook kunnen ervaren als degene die luistert, die een zelfde
machteloosheid kent en die met je meegaat. De blijvende, nabijer
dan een mens kan zijn. Want God zal nooit een mens loslaten,
wanneer die mens Hem niet loslaat.
Beeld ‘Als een mens naar mensen
gebogen’
Drewermann
zegt: ‘Werkelijk vrij is ons hart, als wij beleven,
dat wij boven kwetsuren en wonden uit kunnen groeien.
En op de een of andere manier is het zelfs zo, dat het
waardevolste aan een mens, datgene wat onze persoon
het mooiste maakt, tenslotte alle plekken van ons leven
zijn, die ons misschien aanvankelijk erg pijn hebben
gedaan, maar waarmee wij hebben geleerd verder te leven.
En die zich hebben veranderd in bronnen van begrip en
zelfs van goedheid.’
Dieper
dan het lijden ligt een levenskracht die ons dicht bij
God brengt, die ons zijn genade doet ervaren.
Dat Zenz die weg heeft afgelegd, herken je in zijn beelden.
Nergens is er een vloek, een vuist, een afwending. Het
is integendeel opvallend hoe open en ‘omhelzend’ al
zijn beelden zijn. Een houding die hij aan zijn visie
op Jezus ontleent.
|
 |
Hij tekent
Jezus bijzonder menselijk en ook vaak als extreem gebogen
naar mensen. Soms zie je Hem als het ware luisterend aan de
voeten van de ander. Of knielend bij de blinde bedelaar, alsof
die belangrijker is dan Hijzelf. Naar een ander toe gebogen
is een mens het grootst.
Jezus, die
in niets zozeer aan ons gelijk is als in het lijden, toont
ons in de wijze waarop Hij naar lijdende mensen toegaat, wat
het ten diepste betekent beeld en gelijkenis van God te zijn.
Beeld ‘Troost’
In
het NT leggen de evangelisten Jezus’ geen enkele keer
het woord ‘troost’ in de mond. Niet bij de verlamden en
de kreupelen, niet bij de blinden en de doven. Zelfs niet
bij Maria en Martha wanneer hun broer en vriend van Jezus,
gestorven is. Hij komt nergens aan met een troostende
boodschap. Het enige wat Hij doet is ‘er zijn’, zich helemaal
inlevend in de miserie van mensen. ‘Hij was ten diepste
bewogen’ schrijven de evangelisten. |
 |
Welke troost
brengt Hij dan?
Helend en
troostend is vooral de ontmoeting met Hem, waar het verhaal
van de ander absolute aandacht en voorrang krijgt. Juist de
ontmoeting schept perspectief. Het ogenblik van herkenning,
waardoor gesloten ogen kunnen open gaan. Waardoor dove oren
een opwekkende klank kunnen horen. Waardoor verlamden zich
kunnen oprichten en op eigen benen staan. De lijdende wacht
niet op een boodschap, maar op iemand die hem in de ogen kijkt
en die hem zo een gevoel van heelheid schenkt.
Dat is ook
de enige echte troost die mensen elkaar kunnen brengen. Niet
die van woorden of verheven gedachten, maar die van waakzame
zorg en tedere, onvoorwaardelijke nabijheid.
Beeld ‘Ik ben geliefd’
Er zijn geen antwoorden
op de realiteit van lijden en beproeving, op dat ene
antwoord na: dat van de liefde. Alleen liefde overtreft
het lijden. Alleen liefde stelt mensen in staat om het
ondraaglijke te dragen. Elke liefde die stand houdt
in het lijden, is een heldere weerspiegeling van dé
grote Liefde. Die God is, die alles is, volgens Zenz.
Hij
citeert Petrus Ceelen, die zegt ‘God schrijft met iedere
mens zijn geschiedenis. ‘Jij bent geliefd’ is het voorwoord
van iedere geschiedenis’. Het is de titel van dit beeld
geworden. Een bijzonder teder beeld. De woorden van
Jesaja: ‘Als een mantel om mij heen geslagen…’ a.h.w.
vorm gegeven. Alles wat symbool staat voor de liefde,
is erin terug te vinden: warmte, ruggesteun, geborgenheid,
thuiskomen…
|
 |
Mensen die
in hun bestaan liefde en lijden met elkaar verbinden, staan
vanzelf in die omarming, of ze nu gelovig zijn of niet.
Zenz laat altijd ruimte tussen twee beelden. Die ruimte is
belangrijk. Want ruim is ook de liefde die God ons toedraagt.
Je mag jezelf zijn. Je mag zoekend en ver weg zijn. Ik zal
je vinden, als je de liefde maar niet opgeeft… Want ‘Ik zal
er zijn’, ‘Ik laat je niet los’ is Gods naam. Door alles heen
wil Hij ons aanspreken als in het gedicht:
Leef
zoals
de bomen
leven op dit uur.
Zij leven langzaam
zich verblijdend
om slechts één bloesem
en één vrucht.
Hoe diep de wortels
water halen
weet God alleen:
dat is genoeg.
(L. Suykerbuyk)
Offerande: muziek
Tafelgebed: Gij die
ons nooit geknecht hebt… (Oosterhuis, p. 330)
Onze Vader + vredeswens gezongen door de kinderen
Communie : muziek
Voorbeden met acclamatie (door de kinderen)
Kinderen hebben heel veel
vragen in hun hoofd. Die willen ze graag stellen. Wij bidden
dat grote mensen daar voldoende naar luisteren en dat ze eerlijk
praten met kinderen, ook over dingen waarop ze geen antwoord
hebben.
Er zijn kinderen die al heel vroeg moeten leven met verdriet
en met gemis.
Wij bidden dat er toch ook altijd iemand is die hen vol tederheid
en warme zorg omringt.
Op vele plaatsen worden kinderen slachtoffer van geweld.
Wij bidden voor hen, opdat zij ondanks alles, ook de kracht
van liefde mogen ondervinden.
Wij zijn allemaal geboren om blije en gelukkige mensen te
zijn. Wij willen dat op vele manieren uitstralen. En we bidden
dat ook volwassenen redenen genoeg hebben om dat samen met
ons te doen.
Slotgebed
Die om mij smeekt,
die ik heb afgeweerd
zolang ik kon.
Die mij niet sleurde,
niet duwde, maar wenkte
over uw drempel.
Die de sluier van mijn angst
niet scheurde, maar optilde.
Die met enkel
uw stem mij zo vermurwde
dat ik wilde.
Ooit door geruchten
over U geknecht.
Nu zonder angsten
eindelijk
verwacht ik U.
Die om mij smeekt,
die ik heb afgeweerd
zolang ik kon.
(Oosterhuis)
|