|  
      
        
         
         
       
     | 
     
      
         
           
            
                
               
                 
                   
                    6 januari 2008: Epifanie
                    en ze vonden het kind met zijn moeder
                    Maurits Eycken 
                    Inleiding 
                    In de kerkelijke traditie 
                      vieren we vandaag het feest van de openbaring of Epifanie 
                      en daarvoor lezen we het verhaal over het bezoek van de 
                      magiërs. In de allervroegste liturgie -- en in sommige huidige 
                      orthodoxe gemeenschappen -- gebruikt men daarvoor de teksten 
                      over het doopsel van Jezus in de Jordaan. Dat is inderdaad 
                      ook een openbaringsverhaal, maar dat verhaal hoort bij ons 
                      in de liturgie van volgende week. In het verhaal van de 
                      magiërs ligt de nadruk op het feit dat de openbaring zich 
                      in de eerste plaats “niet richt” tot de groten van de tempel 
                      of de staat, maar aan de kleinen, ook aan de ongeziene, 
                      de niet-genode vreemdeling. Ik gebruik hier bewust de verwoording 
                      van het lied 305, dat we als leidraad in deze viering nemen, 
                      ook tijdens het grote dankgebed, en waarmee we deze viering 
                      beginnen:  
                    Lied 305: “Gij verschijnt 
                      niet op de wolken” 
                    Lezing uit het 
                      visioen van Jesaja 
                   
                   
                    6 Dan zal een 
                      wolf zich neerleggen naast een lam, 
                         een panter vlijt zich bij een bokje neer; 
                         kalf en leeuw zullen samen weiden 
                         en een kleine jongen zal ze hoeden. 
                      7 Een koe en een beer grazen samen, 
                         Hun jongen liggen bijeen; 
                         een leeuwen een rund eten beide stro. 
                         Bij het hol van een adder speelt een zuigeling, 
                         een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang. 
                      9 Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil 
                         op heel mijn heilige berg. 
                         Want kennis van de HEER vervult de aarde, 
                         zoals het water de bodem van de zee bedekt. 
                      10 Op die dag zal de telg van Isáï 
                         als een vaandel voor alle volken staan. 
                         Dan zullen de volken hem zoeken 
                         en zijn woonplaats zal schitterend zijn 
                   
                  
                   
                    12 Hij zal bevrijden 
                      wie arm is en om hulp roept, 
                          wie zwak is en geen helper heeft. 
                      13 Hij ontfermt zich over weerlozen en armen, 
                          wie arm is, redt hij het leven. 
                      14 Hij verlost hen van onderdrukking en geweld, 
                          hun bloed is kostbaar in zijn ogen. 
                   
                   
                    Lied 210: “Alle 
                      dagen wachten” 
                    Matteus 2:1-12 
                   
                   
                     
                      1 Toen Jezus 
                        geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de regering 
                        van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem 
                        aan. 2 Ze vroegen: 'Waar is de pasgeboren koning van de 
                        Joden? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn 
                        gekomen om hem eer te bewijzen.' 3 Koning Herodes schrok 
                        hevig toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. 
                        7 Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van 
                        het volk samen om aan hen te vragen waar de Messias geboren 
                        zou worden. 5 'In Betlehem in Judea,' zeiden ze tegen 
                        hem, 'want zo staat het geschreven bij de profeet: 6 "En 
                        jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de 
                        minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een 
                        leider voort die mijn volk Israël zal hoeden.'" 7 
                        Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij zich; 
                        hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar 
                        geworden was, 8 en stuurde hen vervolgens naar Betlehem 
                        met de woorden: 'Stel een nauwkeurig onderzoek in naar 
                        het kind. Stuur mij bericht zodra u het gevonden hebt, 
                        zodat ook ik erheen kan gaan om het eer te bewijzen.' 
                        9 Nadat ze geluisterd hadden naar wat de koning hun opdroeg, 
                        gingen ze op weg en nu ging de ster die ze hadden zien 
                        opgaan voor hen uit, totdat hij stil bleef staan boven 
                        de plaats waar het kind was. 10 Toen ze dat zagen, werden 
                        ze vervuld van diepe vreugde. Ze gingen het huis binnen 
                        en vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen 
                        zich neer om het eer te bewijzen. Daarna openden ze hun 
                        kistjes met kostbaarheden en boden het kind geschenken 
                        aan: goud en wierook en mirre. 12 Nadat ze in een droom 
                        waren gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, 
                        reisden ze via een andere route terug naar hun land. 
                     
                   
                  
                   
                    Het verhaal van de magiërs of de wijzen, 
                      is een typisch Mattheusverhaal, dat bij de andere schrijvers 
                      niet voorkomt. Er staat niet geschreven dat er drie waren 
                      en ze traden binnen in het huis, waar het kind verbleef. 
                      Het is Franciscus van Assisië, die ze zal samenzetten met 
                      de herders (uit het Lucasverhaal) in een stal en daarvoor 
                      een os een de ezel geleend heeft uit een tekst van Jesaja. 
                      Die idyllische voorstelling vertekent enigszins de kerngedachte 
                      van het Mattheusverhaal, dat een verhaal is van crisis en 
                      wederopstanding, niet triomfantelijk, maar klein en schuchter. 
                       
                      Het Mattheusverhaal begint met de stamboom van Jezus, hetgeen 
                      eigenlijk een verdichting is van de heilsgeschiedenis, waarin 
                      de openbaring zich voltrekt volgens een patroon van crisis 
                      en nieuw begin.  
                      Al de geslachten dan, van Abraham tot David, zijn veertien 
                      geslachten; en van David tot de Babylonische overvoering, 
                      zijn veertien geslachten; en van de Babylonische overvoering 
                      tot Christus, zijn veertien geslachten. 
                       
                      Het begint met Abraham, die alle zekerheden van familie 
                      en stam moet loslaten “trek weg uit uw land, naar het land 
                      dat ik u tonen zal”, crisis en visioen. Het is de schuchtere 
                      aanzet van een volk dat uiteindelijk een politieke gestalte 
                      zal krijgen in het koningschap van David en de oprichting 
                      van de tempel door Salomo. Maar dat politiek hoogtepunt 
                      betekent ook het verval van de religieuze nomadentraditie 
                      en die periode eindigt met de verwoesting van Jeruzalem 
                      en de tempel door Babylonië. Maar juist in die diepe crisis 
                      en ontgoocheling, ontstaat het visioen van Jesaja met de 
                      beelden over het samenslapen van het kalf met de leeuw en 
                      het samenspelen van het kind met de slang. Beelden, die 
                      door zelfingenomen mensen worden weggewuifd als onwaarschijnlijk 
                      en kinderlijk, maar boodschappen van hoop voor kleine mensen. 
                      En inderdaad, na de terugkeer uit de ballingschap in Babylonië, 
                      komt er, onder de impuls van hen die terugkeerden, een nieuwe 
                      religieuze dynamiek van hoop en vertrouwen op gang.  
                       
                      Maar ook die concretisering van het visioen van Jesaja wordt 
                      op zijn beurt geformaliseerd en verstard o.i.v. de Farizeeën 
                      en een religieuze overheid, die de “wet” naar hun hand zetten 
                      en waar Jezus dan ook zo hevig zal tegen reageren. Jezus 
                      herneemt het oorspronkelijke visioen van Jesaja. Maar dat 
                      komt heel bedreigend over bij de Joodse religieuze leiders, 
                      zoals de tekst het zegt: “Koning Herodes schrok hevig toen 
                      hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem” Herodes zal al 
                      zijn politieke macht aanwenden, om de drager van het visioen, 
                      ter dood te brengen, hetgeen in het verhaal van Matheus 
                      al voorafspiegeld wordt in de kindermoord.  
                       
                      De magiërs vinden de vervulling van hun visioen dus niet 
                      bij de groten van de tempel of van de staat, maar bij een 
                      kind, geboren uit een maagd. Dit staat niet alleen erg haaks 
                      op bepaalde mannelijke opvattingen van die tijd, maar eigenlijk 
                      ook nog altijd op de mannelijke zelfvoldaanheid van de religieuze 
                      leiders van de drie godsdiensten, die zich zelf openbaringsgodsdiensten 
                      noemen. Dit is niét het feest van de openbaring, zoals die 
                      godsdiensten het soms willen monopoliseren, maar het is 
                      het feest van de universaliteit van het visioen. Het feest 
                      van alle mensen, zonder de grote zekerheden van het geloof, 
                      die bereid zijn om uit te kijken naar de ster en die er 
                      schoorvoetend en onzeker achter willen gaan, het visioen 
                      van de kleine mens in twijfel en in crisis. En daarom is 
                      het een visioen dat “steeds opnieuw” moet gezien worden, 
                      ondanks alle tegenschijn. 
                       
                      Bijvoorbeeld in de jaarverslagen, die de media de laatste 
                      weken op ons hebben afgestuurd, werden we weer geconfronteerd 
                      met het toenemende geweld en het religieuze fanatisme dat 
                      onze wereld steeds meer schijnt te beheersen. Maar in een 
                      Vlaams tijdschrift vond ik ook een hele “reeks” met als 
                      titel: “waarom mensen zich engageren”. Het is indrukwekkend 
                      hoe mensen hun geloof uiten in een engagement bij Amnesty 
                      International, het Leger des Heils, benefietconcerten, Vredeseilanden, 
                      de steun na de Tsunami, Zelfstandige Moeders in Kinshasa 
                      en zoveel meer.  
                       
                      Maar dat moeten we léren zien,  
                      - zoals Abraham, door weg te trekken uit de zekerheden, 
                      - zoals Jesaja op de puinen van het verleden 
                      - zoals de magiërs, die een ster gezien hebben  
                      - zoals Jezus, die het rijk Gods aankondigt  
                      - zoals Luther, die het geloof terug durft te geven aan 
                      het volk 
                      - zoals vele mensen die niet weten waar ze terecht zullen 
                      komen,  
                      - zoals iedereen die bereid is om uit te kijken naar het 
                      heil:  
                   
                   
                     
                      Voor al die mensen 
                         
                        Verschijnt Gij niet op de wolken  
                        als een God van buitenaf. 
                        Waar gij u laat zien aan mensen,  
                        legt gij alle grootheid af 
                         
                        Gij verschijnt niet aan de groten 
                        van de tempel of de staat  
                        maar aan herders die te velde zwerven  
                        zonder stand of staat 
                         
                        Gij verschijnt als ongeziene, 
                        niet genode vreemdeling  
                        door wie ons verwaterd leven  
                        kleur krijgt als in het begin. 
                         
                        Gij verschijnt waar kwade machten  
                        machteloze krampen zijn 
                        en de liefde wordt geboren 
                        die ons heel maakt, vrij van pijn. 
                         
                        Gij verschijnt ons allerwegen  
                        in de ogen van de man 
                        die, al wordt hij doodgezwegen,  
                        ons van God getuigen kwam. 
                     
                   
                   
                    Canon 143 en lied 
                      305 
                    Offerande: muziek 
                    Grote dankgebed: verschenen 
                      is de mildheid van onze God (143) 
                   
                   
                    P. God van alle leven, 
                      Heer van ons bestaan; 
                      met heel Uw Wezen hebt Gij U naar Uw mensen toegekeerd, 
                      en heel Uw hart gaat blijvend naar ons uit. 
                      Op Uw adem leven mensen van alle eeuwen,  
                      raken volkeren bezield van U 
                      en mocht Israël, Uw volk, onder Uw hoede leven. 
                                   
                      A. Gij hebt ons aanvaard als mensen  
                      die U toebehoren, 
                      die mogen leven voor Uw aangezicht. 
                      Voor wij er waren, hebt Gij ons al gezien 
                      en in Uw liefde ons helemaal genomen. 
                      Uw schepping zijn wij, God, in hart en nieren;  
                      Gij kent ons gaan en staan, 
                      en wat wij doen, Gij zijt ermee vertrouwd. 
                       
                      Gij verschijnt niet aan de groten 
                      van de tempel of de staat  
                      maar aan herders die te velde zwerven  
                      zonder stand of staat. 
                       
                      Gij verschijnt als ongeziene, 
                      niet genode vreemdeling  
                      door wie ons verwaterd leven  
                      kleur krijgt als in het begin. 
                       
                      p. Niet ons komt het toe dat wij leven  
                      ons bestaan is geheel onverdiend.  
                      Alleen aan Uw trouw en Uw liefde 
                      komt eer toe, God in ons midden. 
                       
                      Vanuit uw hemel hebt Gij ons uw aarde toevertrouwd  
                      en al onze levensdagen geluk en zegen toebedacht.  
                      Tot zelfs in diepe nacht 
                      hebt Gij voor ons Uw hart geopend, 
                      en in een mensenkind - voor ons geboren  
                      Uw trouw geopenbaard: 
                      In die dagen deelde Hij met ons het leven 
                      en was Hij trouw tot stervens toe. 
                       
                      P. En op de avond voor Zijn lijden nam Hij brood,  
                      en na de zegenbede brak Hij het voor ons. 
                      Hij deelde ervan uiten sprak de woorden. :  
                      Neemt en eet hiervan gij allen : 
                      Dit is Mijn lichaam 
                      dat voor u gegeven wordt tot Mijn gedachtenis. 
                       
                      Zo nam Hij ook de beker en dankte U opnieuw 
                      en liet hem rondgaan met de woorden: 
                      Dit is het nieuwe, blijvende verbond : 
                      Dit is Mijn bloed, dat voor u wordt vergoten  
                      tot vergeving van zonden. 
                      Blijft dit doen om Mij te gedenken. 
                       
                      Gij verschijnt waar kwade machten  
                      machteloze krampen zijn 
                      en de liefde wordt geboren 
                      die ons heel maakt, vrij van pijn. 
                       
                      Gij verschijnt ons allerwegen  
                      in de ogen van de man 
                      die, al wordt hij doodgezwegen,  
                      ons van God getuigen kwam. 
                       
                      P. In Zijn lijden, God, gedenken wij het leed  
                      van heel Uw aarde, van al Uw mensen 
                      die in duisternis gevangen zijn. 
                      In Zijn verrijzenis vieren wij het licht  
                      van over onze dood, 
                      maar ook dat wij elkaar opnieuw het leven  
                      kunnen geven. 
                      Want zo geeft Gij Uw geest aan ons. 
                       
                      A. Wij bidden U, zend dan Uw geest  
                      die onze ogen opent 
                      voor het geheim van alle leven, 
                      die onze stem doet spreken over wat geen mens  
                      ooit heeft gezien, 
                      die in ons hart te binnen brengt hoe. Gij, God,  
                      Uw leven wilt delen met ons. 
                       
                      Gij verschijnt ons als een gave 
                       in de woorden uit zijn mond  
                      die ons wekken om te leven, 
                      laten staan op vaste grond. 
                       
                      P. Dat deze Geest ons klaar maakt 
                      voor de weg die Gij ons wijst: 
                      barmhartigheid en verzoening, liefde en recht, 
                      vrede op aarde, zoals Jezus, Uw Zoon.  
                      In Hem prijzen wij Uw naam, heilige God,  
                      want U alleen komt alle eer toe. 
                       
                      A. Door Hem, met Hem en in Hem is U, God,  
                      hemelse Vader 
                      alle glorie, lof en dank, 
                      van eeuwigheid tot eeuwigheid.  
                      Amen. 
                   
                   
                    Onze vader 
                    Vredeswens 
                    Communie: muziek 
                    Lied 313: “Dat wij 
                      als wachters op de muren” 
                    Slottekst: Epifanie 
                   
                   
                    Op aarde 
                      is uw vrede toegezegd, 
                      uw heil bezongen, 
                      maar nóg altijd 
                      zijn de tranen er niet afgewist, 
                      nog vallen er de slachtoffers, 
                      is er rouwen verdriet. 
                       
                      Om wie rouwen, 
                      om wie te lijden hebben 
                      van medemensen, 
                      maar ook om wie in gebreke blijven, 
                       
                      om de armzaligheid 
                      van onze eigen daden, 
                      de waardeloosheid van onze woorden,  
                      om de pijn die wij elkaar doen, 
                       
                      om de angsten, 
                      de ongeneeslijkheden 
                      van het mensenhart, 
                       
                      geef dit alles  
                      nieuwe glans  
                      in het licht van de Morgenster. 
                   
                  
                 | 
               
             
             | 
         
       
     |