|  
              
             10 mei 2009: Vijfde Paaszondag 
            Van Jeruzalem naar Emmaüs
            Marcel Braekers 
            Openingszang 101: "Bidden 
              wij tot de levende God" 
            Begroeting 
            Vandaag hernieuwen de jongeren 
              in Heverlee en op veel andere plaatsen hun doopbelofte, het vormsel 
              ontvangen ze binnen enkele jaren. In deze viering denken we heel 
              bijzonder aan hen. En we hopen dat ze verder mogen groeien in hun 
              persoonlijkheid, in hun vertrouwen in het grote leven en in vertrouwen 
              op Jezus van Nazareth. 
               
              We mogen anderzijds niet naïef zijn: 80 à 90 % van deze 
              jongeren zullen daarna in geen kerk meer komen tot ze misschien 
              trouwen, een kindje willen laten dopen of van een geliefde afscheid 
              nemen. Dat klinkt niet optimistisch, maar hoeft ook niet dramatisch 
              te zijn. We zouden het eerder als een uitdaging moeten opvatten 
              om voor hen andere wegen te zoeken waardoor die Bron waaruit ze 
              eens putten niet verloren gaat.  
               
              Zoals u wellicht weet, heeft men op kerkelijk beleidsvlak de neiging 
              om terug te plooien op zichzelf en alleen sacramenten te geven aan 
              wie echt gemotiveerd zijn. Ouders, die een kindje willen laten dopen 
              moeten eerst bewijs leveren van hun christelijke motivatie. Kinderen 
              die geen catechese volgden kunnen hun plechtige communie niet doen. 
              Het vormsel wordt uitgesteld tot 17 à 18 jaar om jongeren 
              langer samen te houden en alleen de overtuigden over te houden. 
              Wie kerkelijk wil trouwen moet eerst een verloofden-cursus volgen, 
              enz. Door dat alles wordt de lat veel hoger gelegd waarbij ik mij 
              afvraag of dit wel de goede opstelling is. 
               
              Een organisatie, die zich bedreigd voelt, heeft altijd de neiging 
              om zoals een bedreigd egeltje terug te plooien op zichzelf en haar 
              eigen identiteit sterker te gaan accentueren. Dat is een klassieke 
              overlevingsstrategie. Maar is de kerk zoals een andere instelling? 
              Moet men niet, zoals in de parabel van de zaaier staat, overal maar 
              rondstrooien zonder te kijken naar de bodem waarop het graan valt? 
              Moeten we niet veel kwistiger zijn met het aanbieden van de Blijde 
              Boodschap zonder al te bekommerd zijn om het resultaat?  
               
              Ik zou zelfs nog een stapje verder willen gaan. Moeten we niet als 
              leden van die kerk voortdurend buiten onze structuren treden, veel 
              meer aanwezig zijn op plaatsen en in momenten dat mensen met vragen 
              zitten? Volgens mij blijft de kerk, vooral de bedienaren in die 
              kerk, teveel in de oude structuur zitten waarbij men het centrum 
              van het leven en samenleven was. Maar is het niet precies onze roeping 
              om onszelf los te laten, om het gesprek aan te gaan met allerlei 
              soorten mensen in de meest diverse situaties, om ons in te zetten 
              waar concrete noden zijn, enz.  
              Niet het deeg willen zijn, maar de zuurdesem die ongezien werkzaam 
              is. De kerkelijke bestuurders concentreren zich teveel op sacramenten 
              en de zichtbare gemeenschap en te weinig op het brede veld waar 
              vragen en noden leven, waar mensen een forum zoeken voor gesprek. 
               
              Dat alles zat ik te overdenken toen enkele jongeren mij aanspraken, 
              omdat ze op zondagmorgen graag zouden samenkomen hier in huis, terwijl 
              hun ouders de eucharistie bijwonen. Ze willen bij elkaar zijn, dat 
              is het belangrijkste. Daarbij willen ze ook regelmatig over ernstige 
              dingen praten, eventueel mij of iemand van ons eens erbij halen 
              en soms hier in de eucharistie zijn, maar vooral willen ze hun eigen 
              weg zoeken. Ik was blij met dat voorstel en we zullen wel zien waar 
              het ons brengt.  
               
              Naar de Blijde Boodschap zijn veel toegangspoorten. Maar er is een 
              voorhuis, een soort van neutrale zone waar veel religie leeft, waar 
              ernstig wordt gedacht en geleefd zonder dat het om geloven gaat. 
              Het is echter de vruchtbare grond waar het heilige onverwacht oplicht. 
              Dat wil ook het evangelie van deze zondag verhelderen. Twee mensen 
              gaan van Jeruzalem naar Emmaüs, weg van het religieuze centrum 
              met zijn tempel en rituelen naar het stille dorp met zijn dagelijkse 
              leven. Tijdens die tocht heeft een gesprek plaats en wordt de basis 
              gelegd van wat later geloof zal worden.  
            Nr. 139: "Wees Gij het 
              woord, Gij de stilte" 
            Gebed 
             
              Tot U keren wij ons, kleine mensen, 
                Kort van dagen en toch gedenkt Gij ons. 
                Herken de verwarring waarmee wij naar U tasten. 
                Weet van het verdriet om wie wij verloren: 
                Dat Gij hun namen nooit vergeet. 
                Verzacht het verlies met de dankbaarheid om de liefde 
                Die wij deelden en ontvingen. 
                Gedenk ons, wanneer wij steeds weer 
                De kwetsbaarheid van ons mensenbestaan onder mogen moeten komen. 
                Omvat onze verlegenheid en woordeloosheid. 
                Dat wij al onze levensdagen tellen in uw hoede, 
                Om, als wij sterven, in vertrouwen te rusten in U. (S. de Vries) 
             
             
              Lucas 24, 13-35: de Emmaüsgangers 
               
              Lied 563: Kom in mij, win, ontwapen mij 
            Homilie 
            Dit verhaal is niet alleen een 
              prachtig voorbeeld van vertelkunst. Lucas wilde doorheen het verloop 
              een parabel vertellen over geloofsgroei. Welke weg moet een mens 
              gaan om tot een gelovige uit te groeien? In dit verhaal zitten 3 
              belangrijke momenten, die samen op weg helpen naar een vierde. 
            Het eerste moment begint met te 
              beschrijven hoe twee mensen onderweg zijn en tijdens deze tocht 
              met elkaar in gesprek raken. Ze vragen zich af waarom dit leven 
              van Jezus zo moest eidigen? Waarom moest Hij lijden? Waarom moeten 
              mensen sowieso lijden en dood gaan? Wat is de zin van ons leven 
              als het toch zo moet eindigen? 
               
              Zijn het niet de vragen die iedereen zich stelt. Lucas laat doorschemeren 
              dat geloven begint waar men op een open en onbevangen manier zo 
              durft te spreken. In de zoekende ruimte zit een eerste moment van 
              Openbaring. Door de manier waarop deze leerlingen vragen stellen, 
              naar elkaar luisteren en open staan voor wat door anderen werd gezegd, 
              ontstaat een spirituele ruimte, een openheid voor het mysterie. 
              Lucas drukt dit uit met het beeld van een nader komende vreemdeling. 
              Een vreemdeling of het vreemde, het raadselachtige maakt zich van 
              hen meester. Achteraf zouden ze dit moment benoemen als Brandde 
              ons hart niet van verlangen. Een mooie uitdrukking om te zeggen 
              hoe één en al aandacht ze waren.  
               
              Dit is de eerste fase van gelovig worden: aandacht krijgen 
              voor een intens innerlijk verlangen zonder dat men direct weet waar 
              dit verlangen naar brengt. De eerste fase van geloven, de basis 
              waarop geloven groeit, is dus iets dat we met velen delen: met onze 
              kinderen en jongeren, met gelijkgezinden, maar ook met niet gelovigen. 
              Het is de basis waaraan men veel meer aandacht moet geven, zeker 
              in deze tijd en waarbij men niet te snel mag gaan.  
               
              Lucas geeft daarbij de predikanten een tip, want de vreemdeling 
              spreekt zo boeiend dat de ogen van de twee open gaan. De oude teksten 
              waren dode letter geworden en iemand was nodig om ze weer te openen 
              tot een mysterievolle tekst. Plots ontdekken ze dat de Bijbel niet 
              zomaar geschiedenis vertelt, maar over hen zelf gaat en hun een 
              weg van wil heil tonen. 
            Een tweede cruciaal moment doet 
              zich voor als ze aankomen en de vreemdeling verder wil gaan. Lucas 
              beschrijft het als een beslissend moment in de geloofsgroei. Het 
              is niet voldoende dat men zich door iets of iemand voelt aangesproken, 
              er komt een ogenblik dat je moet beslissen.  
              In het verhaal drukt Lucas dit uit met een beeld: de vreemdeling 
              wil verder gaan als ze aan hun huis komen. De leerlingen moeten 
              nu kiezen tussen hun eigen weg van vragen en zoeken verder in eenzaamheid 
              te gaan ofwel de vreemdeling in huis op te nemen. Heel symbolisch 
              schrijft Lucas: het was avond geworden. De avond van niet meer weten, 
              van onzekerheid omtrent de kracht van eigen kennis, overvalt hen. 
               
               
              Dit is de tweede fase van geloven. De fase waarbij je een keuze 
              moet maken, voor de jongeren het moment van hun vormsel. Veel mensen 
              vandaag haken op dat moment af, want nu begint geloven ook eisen 
              te stellen en dat vindt men krenkend voor zijn autonomie. Sommigen 
              haken ook af omdat de gemeenschap van gelovigen niet authentiek 
              is. Gelukkig reageren sommigen zoals de leerlingen met de bede blijf 
              bij ons want het wordt avond. Ze hebben hun zelfzekerheid 
              afgelegd, hun kracht van redelijke kennis, de zelfzekerheid van 
              een veilig opgebouwd leven. En ze willen zich toever-trouwen aan 
              een dieper inzicht. Ze zetten hun deur open voor de Vreemdeling 
              en willen dat Hij blijft. Het is de fase waarbij geloven niet iets 
              is van een korte ervaring, van vluchtigheid, maar groeit naar een 
              levenshouding waarbij men zijn persoonlijke geschiedenis gaat verweven 
              met de heilsgeschiedenis en de Blijde Boodschap.  
            Zo doet zich een derde moment 
              in de geloofsgroei voor, de fase dat ze aan tafel gaan zitten 
              en brood breken. Plots herkennen ze in dit gebaar van gastvrijheid 
              een gebaar dat ook Jezus stelde tijdens zijn leven. Brood breken 
              en maaltijd was zijn typische profetische daad. Jezus hield maaltijd 
              met iedereen die maar wilde en toonde zo in een gebaar Gods onbegrensde 
              bereidheid om met elke mens op weg te gaan. Doorheen het gebaar 
              van breken en delen voelen de leerlingen de aanwezigheid van de 
              Ander. Ze maken een disclosure-ervaring door 
              waardoor ze de eigenlijke betekenis van de persoon van Jezus leren 
              zien. Hun vaag verlangen, hun hoop en verwachting komt in een nieuw 
              daglicht te staan waardoor hun brandend hart verheldering ervaart. 
               
              De aardse Jezus is verdwenen, de heilsgeschiedenis van zijn leven 
              met God en zijn volksgenoten is voorbij. Plots wordt duidelijk dat 
              diezelfde Jezus op een nieuwe manier aanwezig is zowel in het gesprek, 
              het samen zitten aan tafel, de eucharistie en de verkondiging. Dat 
              alles gaat tezamen het leven van een christen uitmaken. Ervaring 
              wordt tot openbaring en openbaring tot ervaring. Ervaring wordt 
              tot een attitude en tot een sacramenteel leven en delen. 
            Maar eens de herkenning gebeurt, 
              verdwijnt het teken weer. Jezus verdwijnt uit de horizon van 
              aardse waarneming. Het gebaar van breken gaf zijn symbolische betekenis 
              prijs zodat het terug aardse proporties aanneemt. Lucas heeft de 
              eigenlijke structuur van een geloofservaring beschreven. Wat volgt 
              is een logisch uitvloeisel. De twee staan op en gaan hun weg terug. 
              Zij gaan verkondigen wat ze hebben beleefd. Ze willen hun ervaring 
              delen met een gemeenschap, wat wij nu kerk noemen. Ze zoeken een 
              groep van gelijkgezinden en ze gaan met de steun van die groep wegtrekken 
              om te verkondigen. Een voldragen geloof houdt niet voor zichzelf 
              wat het als zo essentieel heeft ondervonden. Het zoekt het gesprek 
              en het engagement met anderen om zo Licht over heel de aarde en 
              in elk leven te brengen. Pas dan vindt de verrijzenis haar voltooiing. 
              Zo verwijst Pasen reeds naar Pinksteren. 
            Groot dankgebed 156: Mijn 
              God zijt Gij 
            Na de communie 365: Lied 
              dat ons aanstoot in de morgen 
            De disgenoten (Ida Gerhardt, 
              Verzamelde gedichten, p. 283) 
             
              Het simpele gerei, 
                Het brood, dat is gesneden, 
                De stilte, de gebeden  
                Want de avond is nabij. 
                 
                Uit tranen en uit pijn 
                Dit samenzijn verkregen: 
                Bij sober brood de zegen 
                Twee in uw naam te zijn. 
                 
                Waar aan de witte dis 
                Uw teken wordt beleden 
                Verschijnt Gij -: u zij vrede. 
                Gij Brood  gij Wijn  gij Vis.  
                  
             
             |