1 november 2012: Allerheiligen 
            Laat niet verloren gaan één mensenkind
            Marcel Braekers 
            Openingszang 410: De heiligen 
              ons voorgegaan 
            Begroeting 
            Welkom in deze 
              viering waarin wij diegenen herdenken, die voor ons veel hebben 
              betekend, diegenen van wie we zielsveel hebben gehouden en in pijn 
              hebben afscheid genomen. En we denken ook aan de vele naamlozen, 
              nauwelijks gekend door deze wereld, opdat ze in God gekend en bemind 
              mogen zijn. 
               
              Niet toevallig vieren wij dit feest midden in de herfsttijd. Alles 
              ademt een sfeer van voorbijgaan. Je ziet hoe de trekvogels eventjes 
              door de bomen jagen, snel wat eten en drinken om vervolgens weer 
              te verdwijnen, weg naar een land dat ze zelf wellicht niet kennen, 
              maar waarvan ze vinden dat het hun bestemming is. De bladeren verkleuren 
              in een kleurrijk palet vooraleer ze één voor één 
              hun bomen loslaten en mijmerend naar beneden dwarrelen. Zo dat ook 
              voor hen hun bestemming zijn? De natuur toont haar kwetsbare, vergankelijke 
              kant, maar schenkt ook een overvloed aan vruchten en fruit en ziet 
              uit naar een nieuw seizoen.  
               
              Het is in die sfeer dat we vandaag allen gedenken, die in kwetsbare 
              vergankelijkheid dit leven achter zich lieten. De een na een grote 
              boog van gelijkmatigheid en rust, een ander na een kortstondig bestaan 
              dat brutaal werd afgebroken. De een herdacht door geliefden, een 
              ander naamloos en vergeten. En toch hebben ze allen een naam, die 
              geschreven is in Gods hand. In Hem, zo geloven wij, vinden ze hun 
              uiteindelijke bestemming. Daardoor zijn ze onttrokken aan de anonimiteit 
              en vergetelheid. Op dit feest van Allerheiligen herdenken we onze 
              geliefden vanuit een gevoel dat het leven onverwoestbaar is, dat 
              het steeds de overhand haalt en sterker is dan alle vormen van dood. 
               
               
              In deze viering stellen wij al deze geliefden aanwezig door een 
              kaarsje aan de Paaskaars aan te steken en hier voor te plaatsen. 
              Ik nodig daarom iedereen uit die speciaal een geliefde gedenkt om 
              een kaarsje af te halen en hier voor te plaatsen. 
            Muziek terwijl kaarsjes naar 
              voor worden gebracht tezamen met de Paaskaars 
              Lied 365: Licht 
              dat ons aanstoot 
            Gebed 
             
              Draag de namen die wij noemen 
                Eens en altijd 
                Aan uw hart: 
                 
                Dat geen mens ooit dieper valt 
                Dan de holte van uw hand. 
                God bewaar hen. 
                 
                Laat ons bidden hun een licht zijn, 
                Dat hen leidt voorbij het donker. 
                 
                God bewaar hen want 
                Zij zijn toch in uw liefde gelijst. 
                 
                Bewaar hen, God 
                Om de eindeloze trouw van uw naam. (naar S. de Vries) 
             
            Inleiding op de lezing 
            Het Boek van 
              de Openbaring is niet zomaar het laatste van onze Bijbel. Johannes 
              beschrijft als in een koortsige toestand wat zal komen. Niet alleen 
              voorziet hij de verschrikkingen, die de wereld zullen treffen. Er 
              is ook die niet aflatende, reikhalzende hoop voor ieder persoonlijk 
              en voor de kosmos in zijn geheel. Er zal altijd een perspectief 
              blijven, zegt Johannes, zowel hier en nu, als een nieuwe samenleving 
              die zal komen, of over de dood en de tijdelijkheid heen, omdat er 
              een God is die toekomst biedt. 
            Apokalyps 21, 1  7 
              Lied 564: Zij die stom zijn, ver heen 
              Mattheüs 5, 1  12 
            Homilie 
            Enkele jaren 
              geleden verwees Lut Saelens in haar homilie van Allerheiligen naar 
              een tekst, die mij bijzonder trof. Hij was van de Zwitserse schrijfster 
              Christiane Singer uit haar boek Derniers fragments dun 
              long voyage, haar laatste boek toen ze wist door een agressieve 
              kanker te zijn aangevallen. Ze schrijft: 
             
              Wanneer er 
                niets meer overblijft, is er enkel nog de liefde. Alle dammen 
                breken. Men verdrinkt, men gaat volledig onder. De liefde is de 
                essentie van de schepping. Ze is meer dan een gevoel, meer dan 
                verbondenheid, want we moeten ons zelf niet verbinden: we maken 
                deel uit van elkaar. Dit is het duizelingwekkende mysterie: aan 
                de andere kant van het ergste dat ons kan gebeuren wacht de liefde. 
                Met hoeveel vreugde zou ik met jullie in deze wereld verder willen 
                leven. Maar ik ervaar het niet als een mislukking, indien een 
                andere weg zich voor mij opent. Alles is leven, of ik nu leef 
                of sterf. Vanwaar ik ben, waar ik zal zijn, ben ik en zal ik bij 
                jullie zijn. 
             
            Liefde is de 
              essentie van de schepping, schreef Singer. In dezelfde zin schreef 
              ook de Franse mystica Marguerite Porete in haar boek Le miroir 
              des âmes simples et anéanties. Het enige wat ons 
              rest, het enige wat van belang is, het enige wat blijft is de liefde. 
              En de ziel of de mens moet zichzelf opofferen (sanéantir), 
              zijn Ik vernietigen, schrijft Porete, opdat die verbondenheid tot 
              stand zou komen. Verbondenheid als een soort van versmelting van 
              alles in allen. Tegenover de overlevingsdrang, het verlangen tot 
              zelfontplooiing, de strijd om te beheersen en te overheersen staat 
              deze kwetsbare, ongrijpbare kracht. Tegen alle beter weten, tegen 
              de wanhoop omdat we slechts een korte tijd op aarde zijn, tegen 
              het verdriet om wie wij uit handen moeten geven staat dit zwakke 
              geloof in de liefde. God is liefde, schreef Johannes, 
              het is zijn enige identiteit, zoals dat ook voor ons geldt, indien 
              we in Hem willen leven. 
               
              Ik denk dat ook alle vragen over leven, dood en verrijzenis slechts 
              zin hebben als men ze plaatst tegen de achtergrond van dit geloof. 
              Zoals we in ons dagelijkse leven agressie, eenzaamheid, verlatenheid 
              overwinnen door lief te hebben, zo overstijgen we leven en dood 
              door te houden van elkaar en ons toe te vertrouwen aan Gods liefde. 
               
              In het eerste verhaal van de Bijbel, het scheppingsverhaal, staat 
              beschreven hoe in de tuin van Eden twee bomen stonden: de boom van 
              de moraal, verwijzend naar ons geweten als kennis van goed en kwaad, 
              en de levensboom. Van die eerste mocht de mens niet straffeloos 
              proeven, want dan zou hij met verantwoordelijkheid, met schuldbesef 
              en pijn worden opgezadeld. Maar van die tweede mocht hij wel degelijk 
              eten, het hoorde bij zijn bestemming als mens. Het mythisch verhaal 
              wilde toen reeds duidelijk maken dat de mens bestemd was om altijd 
              en in alle omstandigheden in verbondenheid met zijn God te leven. 
              Dat geloof, die overtuiging vond haar voltooiing aan het einde van 
              de Bijbel in de verrijzenis van Jezus. Maar ook toen begreep men 
              dit pas na zijn dood. Slechts in het gelovig overdenken van Zijn 
              leven realiseerden de leerlingen zich hoe indringend de kracht van 
              Gods liefde is, die deze Jezus over de dood heen bleef vasthouden. 
              God, die Hij Abba noemde bleef Jezus nabij.  
               
              God heeft zichzelf ontledigd, schrijft Paulus. Hij heeft zichzelf 
              helemaal uitgegoten om als een weerloze kracht in deze wereld aanwezig 
              te zijn. Uitgeleverd aan de goodwill van mensen, die Hem kunnen 
              wegduwen of aanvaarden. In Jezus van Nazareth, werd helemaal duidelijk 
              wie God was en wat onze bestemming is.  
              Indien de graankorrel niet sterft aan zichzelf blijft hij 
              alleen, zegt Jezus. Het beeld van de korrel werd een metafoor 
              om te spreken over de verrijzenis. Tussen de in zichzelf besloten, 
              afgezonderde graankorrel en de korenaar, die eruit ontstaat, is 
              er een verschil als tussen dag en nacht, maar er is ook en verband. 
              De korrel bestaat voor en in zichzelf en heeft als zodanig geen 
              perspectief. Maar de korrel is geroepen om korenaar te worden, om 
              te leven en leven door te geven. Zoal de mens ook geroepen is om 
              de begrenzing van zijn Ik op te geven en in pijn alles wat hij heeft 
              verworven weer af te staan. Dat is onze bestemming. En het is vanuit 
              dat gevoel dat we onze doden gedenken. Ze zijn aan de overkant, 
              maar de twee oevers worden samengehouden door dat ene, door die 
              Ene in wie zij en ook wij in liefde staan geschreven.  
               
              Groot dankgebed: S. de Vries, Bij gelegenheid (I) p. 370 + refrein 
              414: Voor uw aangezicht 
            Na onze vader 560: Gij 
              zijt boven de zee 
            Na de communie  
              - Duiding van gedenkteken (Aggie) 
              - Uitnodiging aan de families om met hun popje naar voor te komen, 
               
                       de naam van hun 
              geliefde te noemen en het popje een plaats te geven. 
              - Tekstje door Helena 
              - Lied 415: Laat niet verloren gaan  
             |