1 november 2013: Allerheiligen
            Marcel Braekers 
               
              Openingszang 410: De heiligen ons voorgegaan 
               
              Begroeting 
               
              De boog door de seizoenen getekend toont ons hoe tijdelijk en kwetsbaar 
              het leven is. Verval en rijkdom strijden om elkaar. De bladeren 
              verkleuren in een kleurrijke stijl vooraleer ze één 
              voor één hun bomen loslaten, meegesleurd door een 
              stormachtige wind of stil en mijmerend naar beneden dwarrelend. 
              De natuur toont haar kwetsbare, vergankelijke kant, maar schenkt 
              ook haar rijkdom en ziet naar een nieuw seizoen uit.  
               
              Het is in die sfeer dat we vandaag allen gedenken, die in kwetsbare 
              vergankelijkheid dit leven achter zich lieten. De een na een grote 
              boog van gelijkmatigheid en rust, een ander na een kortstondig bestaan 
              dat brutaal werd afgebroken. De een herdacht door geliefden, een 
              ander naamloos en vergeten. En toch hebben ze allen een naam, die 
              geschreven is in Gods hand. Daardoor zijn ze onttrokken aan de anonimiteit 
              en vergetelheid.  
               
              Ook hier strijden verlies en vruchtbaarheid met elkaar. Zij die 
              stierven lieten ons verweesd achter, maar we geloven dat ze werden 
              opgenomen in Gods gevende liefde. Pasen, het feest van de verrijzenis 
              van Jezus, verbinden we altijd met de lente, de tegenhanger daarvan 
              is Allerheiligen, het herfstfeest, waarop we dat geloof in de verrijzenis 
              doortrekken naar de zovelen die voor ons hebben geleefd. We herdenken 
              onze geliefden vanuit een gevoel dat het leven onverwoestbaar steeds 
              de overhand haalt en zich door zet. In deze viering stellen wij 
              hen hier aanwezig door een gedachtenisprentje naar voor te brengen 
              of door voor hen te zingen dat ze mogen opgenomen worden in Gods 
              licht.  
            Lied 365: 
              Licht dat ons aanstoot 
               
              Gebed 
             
              Draag de namen die wij noemen 
                Eens en altijd 
                Aan uw hart: 
                 
                Dat geen mens ooit dieper valt 
                Dan de holte van uw hand. 
                God bewaar hen. 
                 
                Laat ons bidden hun een licht zijn, 
                Dat hen leidt voorbij het donker. 
                 
                God bewaar hen want 
                Zij zijn toch in uw liefde gelijst. 
                 
                Bewaar hen, God 
                Om de eindeloze trouw van uw naam. (naar S. de Vries) 
             
            Inleiding 
              op de lezing 
              Het Boek van de Openbaring is niet zomaar het laatste van onze Bijbel. 
              Johannes beschrijft als in een koortsige toestand wat zal komen. 
              Niet alleen voorziet hij de verschrikkingen, die de wereld zullen 
              treffen. Er is ook die niet aflatende, reikhalzende hoop voor ieder 
              persoonlijk en voor de kosmos naar een verlossend eindpunt. Er zal 
              altijd een perspectief blijven, zegt Johannes, zowel hier en nu, 
              als voor een komende nieuwe samenleving over de dood en de tijdelijkheid 
              heen, omdat er een God is die toekomst biedt. 
            Apocalyps 
              21, 1  7 
              Lied 564: Zij die stom zijn, ver heen 
              Mattheüs 5, 1  12 
            Homilie 
               
              In zijn mooi boekje Wat is wijsheid? Een filosofische zoektocht 
              schrijft de Nederlandse filosoof Jan Bor: 
             
              Een vriendin 
                van me, een jonge vrouw, lag op sterven. Ik zocht haar op en kan 
                nu nog voelen hoe er op dat moment een waas van rust hing over 
                de ruimte waarin zij lag. Een sereniteit die op de een of andere 
                manier het onbekende waarnaar zij op weg was voelbaar maakte. 
                Maar ik herinner me ook nog hoe deze stilte me bij de keel greep 
                en met huiver vervulde. Dat besef deelde ik met een onbekende 
                oudere vrouw die ook in de kamer aanwezig was en mijn vriendin 
                als vrijwilliger in haar laatste levensdagen bijstond. Als je 
                haar op straat zou tegenkomen, zou je haar niet opmerken. Hoe, 
                vroeg ik haar, kunt u deze ellende aan; gaat u er zelf niet aan 
                onderdoor? Ze keek me rustig aan en antwoordde: Ach 
                meneer, zo erg is het niet; je moet alleen geen problemen met 
                jezelf hebben. Deze vrouw zat niet meer in haar binnenkamer 
                opgesloten, maar bracht de liefde die ze voor anderen voelde in 
                de praktijk. (p. 95) 
             
            De tekst trof 
              mij en vormde een contrast met de rest van het boekje waarin Bor 
              als een rusteloze zoeker zijn levensweg beschrijft. Als zoon van 
              kunstminnende ouders was hij al vroeg op zoek naar de zin van het 
              leven en wat kunst daarin kan bijbrengen. Hij verzette zich tegen 
              de klassieke opvatting van zijn ouders en vond troost in de abstracte 
              kunst. Daarna ging hij wijsbegeerte studeren en werd een bewonderaar 
              van Henri Bergson. Zijn zoektocht bracht hem naar het zenboeddhisme 
              en zo belandde hij in Japan en later in Londen. Maar ook dat liet 
              hij op een bepaald moment achter zich, omdat het teveel discipline 
              en leegte bleek. Hij beschrijft aan het einde zijn huidige, voorlopige 
              rustpunt, levend in het nu-moment met altijd weer de opgave om alle 
              constructies in zijn hoofd los te laten. De confrontatie met de 
              stervende vriendin en met de vrijwilligster was daarin een prikkelend 
              moment. 
            Misschien hebt 
              u zelf ook al zon ervaringen meegemaakt en hebt u ondervonden 
              dat het bezoek op de palliatieve afdeling, het bezoek aan iemand 
              die stervend is meestal in een sfeer van diepe sereniteit gebeurt. 
              Hetzelfde overvalt mij trouwens ook als ik op een rustig moment 
              naar het kerkhof ga. Het is net alsof je een andere wereld binnenstapt. 
              Toen ik met enkele vrienden de begraafplaats van abdij Park bezocht 
              toonde ik hen waar de dominicanen begraven liggen en voegde eraan 
              toe dat ik daar wellicht ook kom te liggen. Die vonden dat maar 
              een enge gedachte en gingen liever vlug weg, maar mij geeft dat 
              rust.  
               
              Leven en dood horen immers samen. Wij hebben die teveel tegenover 
              elkaar gesteld. Het zijn slechts de twee kanten van dat ene grote 
              gebeuren. Niet het succesvolle, veroverende leven waar de media 
              graag op inzoemen, maar het kwetsbare leven, het verlangen, de mijmering, 
              het onbereikbare waarnaar we op zoek zijn. Leven en dood zijn daar 
              voortdurend met elkaar vermengd.  
              Tot het leven behoort daarom het loslaten van zovele gedachtespinsels, 
              zekerheden, onbetwijfelbare dogmas, enz. Je moet zelfs 
              je God omwille van God loslaten, schreef Meister Eckhart, want 
              door het loslaten kan pas de Ander verschijnen zoals Hij dat zelf 
              wil.  
              Het echte leven, dat wat meestal verborgen blijft voor de buitenwereld, 
              is er een van diepe armoede waardoor je, aangekomen op de bodem 
              van het Niets, ontdekt dat er een ander leven is van diepe verbondenheid: 
              verbondenheid naar binnen met je eigen Grond en verbondenheid naar 
              buiten met alles en iedereen die leeft. In deze verzonkenheid 
              kom je terecht bij het Leven zoals het altijd reeds was, waaruit 
              ikzelf werd geboren en waaruit zoveel anderen ontstonden en weer 
              terugkeerden. 
               
              In het alledaagse denken en het gewone leven zijn leven en dood 
              strikt van elkaar gescheiden, slaan we op de vlucht als we met die 
              andere kant worden geconfronteerd. Maar bekijk je alles vanuit die 
              andere, mijmerende hoek dan kan je niet anders dan besluiten dat 
              beide samen horen en als tezamen ons tonen wat het echte, volledige 
              leven is. 
              Laten we in die geest vandaag onze doden herdenken en mijmerend 
              stilstaan bij ons eigen leven. Laten we ons naar hun dood toe wenden 
              en hen brengen in het leven waar wij nu zo vol van menen te zijn. 
               
              Groot dankgebed: S. de Vries, Bij gelegenheid (I) p. 370 
              + refrein 414 
              Na onze vader, lied 560: Gij zijt boven de zee 
               
              Na de communie 
              - Kort ritueel rond de nieuwe poppetjes die worden bijgezet 
              - Lied 415: Laat niet verloren gaan  
             |