| 
                      
                      
                          
                        15 augustus 2018 
                     
                    Feest van Maria ten hemel
                          opneming (Lc. 1, 39–56)
                    Marcel Braekers 
                           
                          Openingszang 501: "Salve Regina" 
                           
                          Begroeting 
                         
                        ‘Het salve regina’ speelt in onze dominicaanse
                        traditie een belangrijke rol. Men zingt het elke
                        avond als afsluiting van het koorgebed.
                        Diezelfde zang zingen we ook als een
                        medebroeders is gestorven en we samen rond de
                        kist staan als afscheid. Het is voor ons een
                        gebed dat de overgang vormt van de dag naar de
                        nacht en van het leven naar de dood. Of ook, van
                        de dood naar het leven zoals tijdens de
                        begrafenis. Telkens geeft men daarbij aan Maria
                        een bijzondere plaats. 
                        U weet misschien dat de paternoster verbonden is
                        met de spiritualiteit van de dominicanen zoals
                        je in veel kerken op glasramen kunt zien: Maria
                        die een rozenkrans aan Dominicus geeft. In onze
                        orde heeft m.a.w. de devotie tot Maria en het
                        erachter liggend gevoel van geborgenheid altijd
                        een belangrijke plaats gekregen. Dat is des te
                        merkwaardiger, omdat de orde ook altijd gericht
                        was op studie wat je toch eerder zou verbinden
                        met rationaliteit. Gevoel en rationaliteit in
                        evenwicht proberen te houden is typerend voor de
                        orde. 
                        Meer en meer ben ik beginnen beseffen dat 50
                        jaar lid zijn van deze orde zijn sporen nalaat
                        en ook ik in diezelfde dualiteit gekneld zit.
                        Van de ene kant besef ik dat de psychologische
                        basis van alle geloof een moederlijke basis is
                        die te maken heeft met oervertrouwen, overgave,
                        geborgenheid, wat bijna spontaan het beeld
                        oproept van Maria, de oermoeder. Maar dat
                        moederlijke kan men zo gaan cultiveren tot
                        devotie dat het sentiment wordt. Ik voel me dan
                        afstand nemen en begin kritische vragen te
                        stellen alsof ik bang ben in iets ongezond
                        ongrijpbaars me te verliezen. Ik los dit op door
                        terug te keren naar de Bijbel en naar de manier
                        waarop daar over Maria wordt gesproken. Dat is
                        heel sober maar toch liefdevol. Voor mij is dat
                        het magnificat dat Lucas in de mond van Maria
                        legde en dat we dagelijks in het avondgebed
                        zingen. 
                         
                         
                          Lied 559: “Ik groet U vol genade” 
                           
                          Gebed 
                    
                      Wees gegroet, Maria 
                          Door u ontving onze wereld Jezus, 
                          Beeld en gelijkenis van God. 
                          Doorheen uw levenswandel leerden wij 
                          Hoe vreugde en verdriet, nabijheid en
                          verlatenheid 
                          Een onvermijdelijk deel van ons bestaan
                          vormen, 
                          Maar ook, hoe God ons daarin nabij is. 
                          Leer ons zoals Gij 
                          Te luisteren naar Gods Woord, 
                          Leer ons te hopen zoals Gij 
                          En te dragen en verdragen wat het leven ons
                          ongevraagd opdringt, 
                          Opdat Gods Geest ook ons mag vervullen 
                          Zoals hij eens in u deed. 
                           
                         
                     
                    Inleiding op de lezingen 
                         
                        Als eerste lezing koos ik een tekst die Kris
                        Gelaude ooit schreef voor dit feest. Daarin
                        beschrijft ze op haar eigen dichterlijke,
                        vrouwelijke manier wie Maria voor haar is.
                        Daarnaast plaats ik de tekst van Lucas die Maria
                        een lied in de mond legt dat afstandelijker is,
                        misschien eerder mannelijk en vol van citaten
                        uit het OT 
                         
                        Zij 
                         
                        Zij wist nog helder van het teer begin. 
                        Van huis uit de verwachting meegekregen, 
                        lachte zij vrolijk de belofte tegemoet. 
                        Ze zag zich al met kinderen. 
                        De schoot gezegend, 
                        zorgen aan de zijde van hun vader. 
                        En dromen van een goed bestaan. 
                         
                        Tot ze werd aangeraakt. 
                        Een bries van vleugels was het. 
                        En daarna niets zoals voorheen. 
                        Want moeder worden, 
                        staande in een goddelijke stroming, 
                        is anders dan gedroomd. 
                        Is loslaten en meegenomen worden 
                        en niet meer zien waarheen. 
                        En kwetsbaar worden, soms te zeer. 
                        Maar blijven ook. 
                        Met vragen en met leegte. 
                        Van binnen groot zijn en 
                        nog groter worden in vertrouwen. 
                        Dat heeft het kind haar steeds opnieuw
                          geleerd. 
                         
                        Doorstroomd werd haar gemoed 
                        van het onnoembare gevoel 
                        dat hij, hun zoon, licht van hun ogen
                          toch, 
                        niet zonder meer hun kind zou zijn. 
                        Hoewel zomaar een jongen 
                        met een naam van hier, 
                        maar met de hemel in zijn hoofd 
                        en soms onachterhaalbare gedachten. 
                        Zij volgde hem. 
                        Zij liet hem worden wie hij worden moest. 
                        En luisterde. 
                        Stond sprakeloos. Verloren in de massa. 
                        Zijn woord heeft zij gekoesterd en
                          gedragen. 
                        En het eindeloos herhaald 
                        tot het zo eigen werd 
                        als vlees en bloed. 
                         
                        Die overgave heeft het kruis 
                        midden haar huis geplant. 
                        En op een dag haar blik 
                        in het gebroken lichaam 
                        van haar zoon gespijkerd. 
                         
                        Toch is ze opgestaan 
                        om naar de plek waar alles doodgelopen
                          was, 
                        terug te gaan. 
                        Tezamen met de vrouwen. 
                        Zij zag de tekenen, de holte van het
                          graf, 
                        het breekbaar licht 
                        dat anders viel en stenen bleek opzij te
                          rollen. 
                        Geen wonderen. 
                        Maar woorden die tot leven kwamen. 
                        Zij die ze kende, 
                        misschien duizend malen overwogen had, 
                        zou ze weer adem inblazen. 
                        Alles voor de vergetelheid behoeden. 
                        Zou door een vuur gaan als het moest. 
                         
                        Zou tot het einde van haar dagen 
                        doen wat moeders doen. 
                        Eerste en laatste toevlucht zijn. 
                        De zwijgende nabije. 
                        En generaties later nog, 
                        thuisbrengen wie durft kind te zijn. 
                        Hulpelozen, zoekenden en kleinen. 
                                                                                                                       
                        Kris Gelaude 
                       
                       
                    Lied 562: “Kome wat komt” 
                    Lucas 1, 39 – 56. 
                     
                    Homilie 
                         
                        Ik heb hier op het altaar een
                        beeldje gezet dat me erg dierbaar is. Ik kocht
                        het ooit in Kevelaar, dat bekende Maria-oord net
                        over de Duitse grens, waar ik samen met mijn
                        ouders naar toe trok toen ik 14 jaar was. Ik had
                        heel mijn spaarpot omgekeerd om dit mooie, met
                        de hand gesneden beeldje te verwerven. Het is
                        overal met me meegegaan en staat tot vandaag op
                        mijn werktafel. Ik was een vrome jongen en heel
                        mijn spaarpot omkeren voor dat beeldje was geen
                        enkele moeite. Ik als er vandaag naar kijk stel
                        ik mijmerend vast hoeveel er in mijn leven is
                        veranderd en toch ook weer niet. De vroomheid
                        die ik toen had, de voorstelling van Maria zoals
                        dit beeldje, en de manier waarop we haar eerden
                        is verdwenen, maar een diep gevoel van respect
                        en verbondenheid bleef. Het ‘bid voor ons, arme
                        zondaars’ lijkt me vandaag niet meer te
                        begrijpen. Daarbij vind je In de Bijbel 
                        nauwelijks aanwijzingen die iets zeggen over de
                        historische Maria. In haar gezin was er Jezus en
                        daarnaast de kinderen die ze samen met Jozef
                        had. We lezen ook hoe er in het gezin een
                        conflict is gegroeid en de rest van het gezin
                        Jezus voor gek verklaarde. En je kan lezen hoe
                        Jezus afstand neemt van bloedbanden (ook van
                        zijn moeder) en kiest voor een ander soort van
                        verbondenheid. Ik lees maar even wat staat in
                        Lucas 11, 27 – 28: 
                    Terwijl hij dit zei, verhief een
                          vrouw uit de menigte haar stem en riep tegen
                          hem: ‘Gelukkig de schoot die u gedragen heeft
                          en de borsten waaraan u gedronken hebt’. Maar
                          hij zei: ‘Gelukkiger zijn zij die naar het
                          woord van God luisteren en ernaar leven.’ 
                       
                        Heel eenvoudig moet het er niet geweest zijn. En
                        toch lees je hoe Maria haar zoon blijft volgen
                        en aanwezig blijft ook in gevaarlijke en
                        triestige momenten. Op dat ogenblik komt iets
                        aan het licht dat volgens mij ook de kern is van
                        mijn eerbied voor Maria: iets van een
                        oermoederlijk instinct, een vasthoudendheid en
                        een liefde die bergen verzet. Of ze ooit iets
                        van die gekke zoon van haar heeft begrepen,
                        weten we niet. Misschien is ze dezelfde weg van
                        de leerlingen gegaan en is ze maar na de
                        verrijzenis gaan begrijpen wat de diepere kern
                        van die Zoon was. 
                        Maar voorbij dat geloofsinzicht, voorbij alle
                        mooie voorstellingen is daar dat onverwoestbaar
                        moederlijke instinct: dit is mijn zoon, dit is
                        mijn kind, ik ben er voor Hem. Is dat niet de
                        kern van het feest dat we vandaag vieren? En is
                        ook dat niet de kern die zieken, treurenden en
                        eenzamen naar haar doen zoeken? Ik vind het
                        daarom niet verwonderlijk dat vanaf de vroegste
                        tijden van het christendom Maria zo’n
                        vooraanstaande rol kreeg toebedeeld en ze vanaf
                        de oudste tijden iconografisch even veel werd
                        afgebeeld als haar zoon. Ze is de voorstelling
                        van het oudste gevoel dat ons leven beheerst:
                        krachtige nabijheid, liefde die zich door geen
                        geweld laat afschrikken. Zoals de dwaze moeders
                        op de Plaza de Mayo in Buenos Aires dagelijks
                        samen kwamen voor hun verdwenen zonen, zo stel
                        ik mij Maria voor: als  vasthoudende kracht
                        voorbij leven en dood, als troost voor een met
                        tranen gevuld gezicht. Zo staat ze overal
                        afgebeeld en verwijst ze naar de kern van ons
                        geloof als een venster van onze hoop en onze
                        toekomst. 
                           
                          Groot dankgebed 163: “Liever een kind” 
                           
                          Na de communie 526: “Altijd Moeder” 
                         
                     
                      
                        
                      Die
                          Erwachsene 
                         
                        Das alles
                          stand auf ihr und war die Welt 
                        Und stand auf
                          ihr mit allem, Angst und Gnade, 
                        Wie Bäume
                          stehen, wachsend und gerade, 
                        Ganz Bild und
                          bildlos wie die Bundeslade 
                        Und
                          feierlich, wie auf ein Volk gestellt. 
                         
                        Und sie
                          ertrug es; trug bis obenhin 
                        Das
                          Fliegende, Entlfiehende, Entfernte, 
                        Das
                          Ungeheuere, noch Unerlernte 
                        Gelassen wie
                          die Wasserträgerin 
                        Den vollen
                          Krug. Bis mitten unterm Spiel, 
                        Verwandelnd
                          und auf andres vorbereitend, 
                        Der erste
                          weisse Schleier, leise gleitend, 
                        Über das
                          aufgetane Antlitz fiel 
                         
                        Fast
                          undurchsichtig und sich nie mehr hebend 
                        Und irgendwie
                          auf alle Fragen ihr 
                        Nur eine
                          Antwort vage wiedergebend: 
                        In dir, du
                          Kindgewesene, in dir. 
                       
                       
                         
                        De volwassen
                          vrouw 
                         
                        ’t Stond op
                          haar, of de wereld zelf 
                        Met angst en
                          met genade op haar stond; 
                        Bomen staan
                          zo, recht groeiend uit de grond, 
                        Beeld en toch
                          beeldloos, Ark van het Verbond, 
                        En plechtig,
                          als op heel een volk gesteld. 
                         
                        En zij
                          verdroeg het; droeg tot aan de rand 
                        Wat vloog,
                          wat vluchtte, wat naar verten scheerde, 
                        Het
                          ontzagwekkende, nog niet geleerde, 
                        Met de
                          bedaardheid van de draagster van 
                        De volle
                          kruik. Tot onder ’t spel, subtiel 
                        Herscheppend,
                          op iets anders voorbereidend, 
                        De eerste
                          witte sluier, zachtjes glijdend 
                        Over ’t
                          ontvankelijke aanschijn viel, 
                         
                        Haast
                          ondoorzichtig, die zich niet meer zou 
                        Oprichten en
                          die daar op elke vraag 
                        Nog maar één
                          antwoord geven zou, heel vaag: 
                        In jou, jij
                          die een kind ooit was, in jou. 
                         
                        R.M.
                          RILKE    (vertaling: P.
                          Verstegen) 
                   |