04 oktober 2020: 27e zondag door het jaar 
                    
                    De wijngaard van de
                      Heer (Mt. 21, 33-46)
                    Rik
                          Nuytten 
                           
                          Openingszang 546: Lied over de
                        plaats waar wij bijeengekomen zijn.  
                               
                               
                               
                               
                            (Zomaar een dak …)  
                         
                    
                           
                          Begroeting 
                         
                        4 oktober is altijd een speciale dag voor mij
                        geweest. Het is de verjaardag van mijn jongste
                        dochter, en het is het feest van Sint
                        Franciscus. Het is ook wereld-dierendag, op dit
                        feest, want Franciscus “preekte toch voor de
                        vogeltjes”. Maar alle ironie op een stokje,
                        Franciscus is een intrigerende figuur. Hij is
                        een tijdgenoot van Dominicus, en heeft vanuit
                        zijn inspiratie een beweging in gang gezet die,
                        net als bij Dominicus, veel heeft veranderd in
                        het christelijke denken. 
                         
                        Het is niet voor niets dat onze huidige paus,
                        een jezuďet, Sint Franciscus heeft gekozen als
                        zijn naamgever. Hij heeft deze keuze benadrukt
                        door zijn nederige houding tussen alle glitter
                        en praal van zijn ambt, en ook in zijn encycliek
                        “Laudato Si”, waar hij de wereld oproept om zorg
                        te dragen voor de schepping. Deze encycliek is
                        op Filosofenfontein reeds meerdere keren
                        onderwerp van gesprek, avondprogramma en
                        vieringen geweest. Merkwaardig dat juist deze
                        encycliek die de oerconservatieven in de
                        katholieke kerk het meest op de kast
                        jaagt.   
                         
                        De voorgeschreven lezingen van deze zondag zijn
                        twee mooie en bekende lezingen. Het evangelie is
                        de parabel van de misdadige wijnbouwers, die
                        zelfs de zoon van de eigenaar doden, terwijl de
                        eerste lezing de zang van Jesaja is over de
                        wijngaard van de heer, Hij zorgt er uitstekend
                        voor, maar de wijngaard draagt geen vrucht.  
                         
                        Zoals bijna altijd met Bijbelteksten, is het
                        belangrijk deze te zien in hun context, voor wie
                        ze geschreven waren, en tegen welke culturele
                        achtergronden. Het blijft zoeken naar betekenis
                        voor ons als christenen in de 21° eeuw. Zeker nu
                        leven wij weer in bijzondere en onzekere tijden.
                        Ik zou in deze viering hierover wat over blijven
                        stilstaan. 
                         
                        Maar laten wij het eerst stil maken in onszelf
                        en de vergeving van God vragen in het lied nr.
                        115. 
                         
                        Kyrie   
                        Lied 115:
                        Bidden wij over dit huis 
                         
                         
                        Openingsgebed  
                         
                        In deze stad 
                        van zoveel mensen 
                        in blijvende beweging, 
                        in zoekende onrust – 
                        in deze stad 
                        brandt hier uw licht, 
                        roept ons uw stem, 
                        klinkt onze naam. 
                         
                        Hier leven wij  
                        van woorden, 
                        hier worden ons wegen gewezen 
                        met verhalen. 
                        Hier zien wij 
                        met nieuwe ogen, 
                        hier worden wij  
                        aangezien, 
                        worden wij elkaar toebedeeld. 
                         
                        Zoals Gij volhardt 
                        in uw geloof in ons, 
                        bidden wij 
                        dat wij zullen blijven vertrouwen op U, 
                        zoals Hij deed, 
                        - wiens verhaal hier op ons leven 
                        wordt geschreven – 
                        Jezus Messias, uw Zoon, onze Heer. 
                         
                       
                    Sytze de Vries.
                          Het rijk alleen; p.79 
                     
                     
                       
                       
                      Lezing
                          Matheus 21, 33-46  
                       
                      Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens
                      een landheer die een wijngaard aanlegde en hem
                      omheinde. Hij groef er een kuil voor de wijnpers
                      en bouwde een uitkijktoren. Toen verpachtte hij
                      hem aan wijnbouwers en ging op reis. Tegen de tijd
                      van de druivenoogst stuurde hij zijn knechten naar
                      de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te
                      nemen. Maar de wijnbouwers grepen de knechten, ze
                      mishandelden er een, doodden een ander en
                      stenigden een derde. Daarna stuurde de landheer
                      andere knechten, een grotere groep dan eerst, maar
                      met hen deden ze hetzelfde. Ten slotte stuurde hij
                      zijn zoon naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn
                      zoon zullen ze wel ontzag hebben. Toen de
                      wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar:
                      “Dat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden
                      en zo zijn erfenis opstrijken,” en ze grepen hem
                      vast, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem.
                      Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat
                      moet hij dan met die wijnbouwers doen?’ Ze
                      antwoordden: ‘De onmensen! Laat hij ze op een
                      mensonwaardige manier ombrengen en de wijngaard
                      verpachten aan andere wijnbouwers, die de vruchten
                      wel aan hem afdragen wanneer het daar de tijd voor
                      is.’ Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Hebt u dit nooit
                      in de Schriften gelezen: 
                    
                    “De
                          steen die de bouwers afkeurden 
                      is de hoeksteen geworden. 
                      Dankzij de Heer is dit gebeurd, 
                      wonderbaarlijk is het om te zien.” 
                     
                    Daarom zeg ik u: het koninkrijk van
                      God zal u worden ontnomen, en gegeven worden aan
                      een volk dat het wel vrucht laat dragen. Wie over
                      die steen struikelt zal gebroken worden, en
                      iedereen op wie die steen valt zal worden
                      verpletterd.’ 
                       
                      Inleiding op
                        Jesaja  
                       
                      Om de parabel van de misdadige wijnbouwers, die we
                      juist hebben gehoord te verstaan, is het goed hem
                      te plaatsen in een breder kader. Deze parabel komt
                      voor bij de drie synoptische evangelisten
                      (Mattheus, Marcus en Lucas). Er zijn wat
                      verschillen, maar de kern is dezelfde. Bij
                      Mattheus zit deze parabel in de tempelrede, na de
                      intocht in Jeruzalem. Het zorgt voor een bijna
                      logische verklaring waarom de joodse leiders Jezus
                      uit de weg hebben willen ruimen. Maar er is meer.
                      De parabel grijpt terug naar een zeer gekende zang
                      uit de profeet Jesaja. Jezus kende zijn bijbel, en
                      de joodse leiders en de mensen in de tempel kenden
                      hem ook. Laten we eerst luisteren naar deze lezing
                      uit Jesaja. 
                       
                       
                      Lezing
                          Jesaja 5, 1-7  
                       
                       
                      Voor mijn geliefde wil ik zingen 
                      het lied van mijn lief en zijn wijngaard. 
                       
                      Mijn geliefde had een wijngaard, 
                      gelegen op vruchtbare grond. 
                      Hij bewerkte de grond, haalde de stenen eruit 
                      en plantte een edele druivensoort. 
                      Hij bouwde er een wachttoren, 
                      hakte ook een perskuip uit. 
                      Hij verwachtte veel van zijn wijngaard, 
                      maar die bracht slechts wrange druiven voort. 
                       
                      Welnu, inwoners van Juda en Jeruzalem, 
                      spreek recht tussen mij en mijn wijngaard. 
                      Wat kon ik meer aan mijn wijngaard doen, 
                      wat heb ik te weinig gedaan? 
                      Ik verwachtte zo veel van mijn wijngaard, 
                      waarom bracht hij slechts wrange druiven voort? 
                       
                      Luister, ik zal jullie vertellen 
                      wat ik met mijn wijngaard ga doen: 
                      Ik ruk de doornhaag uit en breek de muur af, 
                      zodat hij verbrand en vertrapt kan worden. 
                      Ik zal hem laten verwilderen, 
                      er wordt niet meer gesnoeid, niet meer gewied, 
                      dorens en distels schieten er op. 
                      De wolken zal ik opdragen 
                      geen regen op hem te laten vallen. 
                       
                      Israël is de wijngaard van de HEER van
                      de hemelse machten, 
                      de uitgelezen aanplant zijn de inwoners van Juda. 
                      Hij verwachtte recht, maar oogstte onrecht, 
                      hij zocht rechtsbetrachting, maar vond
                      rechtsverkrachting. 
                       
                       
                      Homilie  
                       
                      In het licht van het lied van Jesaja wordt de
                      parabel die Jezus vertelt nog een stuk harder. Het
                      gaat over de grote zorg die God heeft voor zijn
                      volk. Hij stuurt keer op keer profeten, maar er
                      wordt niet naar geluisterd, zij worden bespot,
                      mishandeld en vermoord. God stuurt zelfs zijn
                      eigen zoon en met hem gebeurt hetzelfde. De
                      conclusie is duidelijk, het joodse volk verbeurt
                      zijn recht om het volk van God te zijn. Een
                      allegorie, die niet zo moeilijk te verstaan
                      is.  Dat dacht ik ook, tot ik de
                      bijbelcommentaren begon te lezen! 
                       
                      Waarschijnlijk is dit een parabel van Jezus zelf,
                      of misschien van de vroegste christenen. Volgens
                      de meeste bijbelspecialisten is het stukje over
                      het sturen van zijn enige zoon en de toevoeging
                      over de hoeksteen niet van Jezus zelf maar van
                      deze eerste christenen. De verwijzing in het
                      evangelie naar het verhaal van Jesaja zijn niet de
                      woorden van de Hebreeuwse bijbel, maar die van de
                      Griekse versie. Vele exegeten beschouwen dit als
                      een latere toevoeging. De parabel gaat bijgevolg
                      over iets anders dan Jezus als basis van het
                      Christendom. Maar wat is het dan? 
                       
                      Opvallend is het begin: de zorg waarmee de
                      eigenaar de wijngaard aanlegt (een sterke
                      verwijzing naar Jesaja) en de eigenaar die
                      vervolgens de wijngaard loslaat (door op reis te
                      gaan). Ik herken daarin de manier waarop Jezus
                      naar de schepping kijkt: enerzijds is God een
                      zorgende God, maar anderzijds laat Hij de wereld
                      (en de schepselen) autonoom zijn. God geeft ons de
                      wereld in bruikleen, wij worden verondersteld er
                      iets goeds mee te doen. Dit is het idee van het
                      rentmeesterschap dat ook sterk benadrukt wordt in
                      “Laudato Si”. 
                       
                      Wat mij opviel in de commentaren is dit: het gaat
                      niet om het hele joodse volk, het gaat om de
                      leiders die de gave van God verwerpen. Voor die
                      leiders is de maat vol, en zal rekenschap moeten
                      worden gegeven. Het eeuwenlange antisemitische
                      discours in de westerse wereld was voor een deel
                      op deze tekst gebaseerd. Begrijpelijk dat
                      hedendaagse bijbelgeleerden dit heel nauwkeurig
                      onderzoeken.  
                       
                      Waar het om gaat is de onwil van de joodse
                      religieuze leiders om de boodschap van de
                      liefdevolle God, die met zorg omgaat met zijn
                      schepping, te omarmen. Het evangelie staat bol van
                      de disputen tussen Jezus en deze leiders van
                      allerlei theologische strekkingen, waar hij hun
                      onwrikbaarheid, hun hang naar macht, hun
                      vasthouden aan status en gezag aanklaagt. De
                      leiders stonden voor een strikte toepassing van de
                      wet, als de voornaamste opdracht voor de gelovige.
                      Zij stonden ook voor een zeer centrale rol van de
                      tempel, en de dienst in de tempel. Mededogen voor
                      de arme en de zwakke hadden zij niet, of toch veel
                      minder, tenzij een beetje aalmoezen geven.  
                       
                      Jezus daarentegen gaat om met iedereen, rijk en
                      arm, gehandicapt of sterk, Jood of niet-Jood. Voor
                      de gemeenten waar de evangelisten voor schreven
                      een duidelijk en goed te verstaan verhaal. Zij
                      werden door de joodse goegemeente en hun leiders
                      uitgespuwd en als ketters beschouwd. De eerste
                      christenen stellen met deze parabel de kern van de
                      heilsboodschap opnieuw centraal. 
                       
                      Maar het meest raadselachtige voor mij is waarom
                      de wijnbouwers geen vruchten willen afdragen, maar
                      de knechten doden. Je kan moeilijk zeggen dat alle
                      Joodse leiders zich zo gedroegen. Er zijn
                      inderdaad profeten gedood, en ook Jezus werd om
                      religieuze redenen terechtgesteld. Maar algemeen
                      wilden de joodse leiders vanuit hun visie het volk
                      tot het juiste geloof brengen. Toch worden zij
                      door Jesaja en Jezus gezien als koppig en
                      halsstarrig. Deze leiders waren overtuigd van hun
                      grote gelijk. Zij hadden tenslotte langdurig de
                      bijbel bestudeerd, en vele jaren te leer gegaan
                      bij verschillende leraars. Met hen was geen
                      dialoog meer mogelijk.  
                       
                      Zien we dit fenomeen vandaag ook niet? Wij kunnen
                      gemakkelijk verwijzen naar de discussies op de
                      sociale media, en op het misbruiken van halve
                      waarheden. Men zegt: “Met statistieken kan je
                      alles bewijzen!”  
                       
                      Maar ik stel me de vraag of het niet in ieder van
                      ons zit? Hoe vaak gaan wij niet ons afsluiten in
                      een gesprek, omdat het niet past in onze
                      voorstelling van hoe de dingen “moeten” zijn. Een
                      zekere hang naar macht, naar erkenning, speelt
                      waarschijnlijk mee, maar er zit ook iets pijnlijks
                      in, omdat wij ervan overtuigd zijn vanuit het
                      eigen grote gelijk, vanuit mijn geijkte denkkader,
                      te handelen. Naarmate ik meer onder druk kom, ga
                      ik mij meer en meer installeren in dit grote
                      gelijk en ga ik stroever en moeilijker om met de
                      kritiek. In de context van het heilsverhaal van
                      Jezus, leidt die houding van vasthouden aan het
                      eigen grote gelijk uiteindelijk tot een afwijzing
                      van het heilsaanbod van God. Het sluit ons uit van
                      de redding. Het kan zelfs zover gaan dat het een
                      afwijzen van God zelf wordt.  
                       
                      Zou dit de echte boodschap van deze parabel zijn?
                      Ik lees hem als een oproep tot openheid, tot
                      bereidheid om te luisteren. Bereidheid om kritiek
                      eerlijk aan te nemen, ook als het ons raakt en
                      pijn doet. Ik herken vaak de reactie bij mezelf
                      dat ik mij afsluit voor die dingen die niet zo
                      goed in mijn kraam passen. Maar misschien zit
                      juist in die kritiek, de aanzet tot de oplossing
                      van de dingen waar ik mee worstel. Voor mij is de
                      lezing van vandaag een hernieuwde oproep om mij
                      open op te stellen. Om alert te blijven voor wat
                      er leeft rondom mij, en mij niet op te sluiten in
                      mijn eigen grote gelijk. Waarschijnlijk kom ik dan
                      dichter bij de kern van de heilsboodschap, bij de
                      Onnoembare die heil wil brengen voor alle mensen,
                      wie ze ook zijn, en wat ze ook denken. 
                       
                      Op die manier denk ik dat de Geest van God veel
                      meer kans heeft mij te raken en mij te laten
                      deelnemen aan het ware rijk van God. Denk aan de
                      homilie van Marcel verleden week: Jezus heeft
                      zichzelf ontledigd en is geworden als een slaaf.
                      Openstaan voor de andere is een stapje in dit zelf
                      ontledigen. Als wij een beetje het voorbeeld van
                      Jezus kunnen volgen, komen we misschien al een
                      heel eind. 
                       
                      Amen. 
                       
                       
                      Afsluiting van de
                        woorddienst     Lied 564:
                      Gehoord van mensen (Zij die stom zijn) 
                       
                       
                      Grote dankgebed   
                      Lied 120: God heeft Hem hoog verheven. 
                       
                      Als Gij onze God wilt zijn, 
                      wees dan gezegend en genoemd, 
                      gekend en bemind, 
                      Gij die het begin en het einde zijt, 
                      Alfa en Omega, vandaag en morgen, 
                      schepper van alle dingen, 
                      van onze handen en onze lippen, 
                      van onze schoot en ons hart, 
                      van ons lichaam rechtop 
                      van ons lachen en geloven. 
                       
                      Gezegend zijt Gij, om alles en alles, 
                      en om uw liefde, Jezus van Nazareth, 
                      beeld en gelijkenis van uw licht, 
                      eerstgeborene van uw schepping, 
                      eerstgeborene van de doden. 
                       
                      Al had hij alleen maar 
                      de ogen van de blinde geopend, 
                      maar was niet zelf 
                      het licht van deze wereld geworden: 
                      het zou voldoende zijn geweest. 
                      En als hij wčl 
                      het licht der wereld geworden was, 
                      maar niet een mens was geweest 
                      in ons midden, 
                      even sterfelijk en ongezien, 
                      het zou voldoende zijn geweest. 
                      Al was hij alleen maar een mens geweest, 
                      en niet ons aller knecht geworden, 
                      de minste der mensen, 
                      gekomen om te dienen, 
                      het zou voldoende zijn geweest. 
                       
                      Maar hij is onze vrede geworden, 
                      geest en leven, brood van ons leven, 
                       
                      (Instellingswoorden)
                        179 
                       
                      Daarom breek ik dit brood, en deel het 
                      met wie naast mij is, vriend of vreemde, 
                      daarom drink ik uit deze beker 
                      samen met ieder die op hem drinken wil: 
                       
                      Hij leve in ons, hij moge leven 
                      in onze liefde - uit onze dood 
                      en verlorenheid 
                      moge hij opstaan 
                      en tot ons spreken. 
                       
                      Hij doe zijn aangezicht 
                      over ons lichten. 
                       
                      Hij schenke ons 
                      vrede. 
                       
                       
                       
                    
                    (Uit:
                          Gebeden en Psalmen, H. Oosterhuis) 
                     
                          
                       
                       
                      Slotlied
                          Lied 524: Die er zal zijn 
                       
                       
                      Slotgebed
                      (zonnelied van Sint Franciscus) 
                       
                      Allerhoogste, almachtige, goede Heer, 
                      van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen. 
                      U alleen, Allerhoogste, komen zij toe 
                      en geen mens is waardig uw naam te noemen. 
                      Wees geprezen, mijn Heer met al Uw schepselen, 
                      vooral door mijnheer broeder zon, 
                      die de dag is en door wie Gij ons verlicht. 
                      En hij is mooi en straalt met grote pracht; 
                      van U, Allerhoogste, draagt hij het teken. 
                      Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de
                      sterren. 
                      Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en
                      kostbaar en mooi. 
                      Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind 
                      en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder
                      jaargetijde, 
                      door wie Gij het leven van uw schepselen
                      onderhoudt. 
                      Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water, 
                      die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis. 
                      Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur, 
                      door wie Gij voor ons de nacht verlicht; 
                      en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk. 
                      Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster, moeder
                      aarde, 
                      die ons voedt en leidt, 
                      en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en
                      planten. 
                      Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw
                      liefde 
                      vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking
                      dragen. 
                      Gelukkig wie dat dragen in vrede, 
                      want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond. 
                      Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de
                      lichamelijke dood, 
                      die geen levend mens kan ontvluchten. 
                      Wee hen die in doodzonde sterven; 
                      gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt, 
                      want de tweede dood zal hun geen kwaad doen. 
                      Prijs en zegen mijn Heer, 
                      en dank en dien Hem in grote nederigheid.[1] 
                       
                      G.P. Freeman en
                        anderen, Franciscus van Assisi - De Geschriften.
                        Haarlem: Gottmer, 2006 (2e druk) 
                   |